rul-20230418-atr-000002

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de deelnemingsvrijstelling voor de vennootschaps- belasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Feiten

X1 is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X1 behoort tot een internationaal opererend concern in de dienstverlenende sector. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X1 en de in Nederland tot het concern behorende vennootschappen. De activiteiten worden uitgeoefend door [76 – 150] werknemers in Nederland. X1 treedt op als Houdstervennootschap en is actief betrokken bij het aansturen van haar (in)directe deelnemingen. X1 houdt indirect de aandelen in X2 en X3, beide vennootschappen opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X2 en X3 treden op als houdstervennootschappen en zijn actief betrokken bij het aansturen van hun (in)directe deelnemingen, te weten respectievelijk A, B, C, D en E (hierna ook: “de relevante deelnemingen”). De relevante deelnemingen drijven een materiële onderneming, waarvan de activiteiten in lijn liggen met de activiteiten van het concern. In het kader van de operationele bedrijfsuitoefening zijn bij enkele van de relevante deelnemingen in de loop der jaren over en weer vorderingen en schulden ontstaan. Het concern is voornemens een herstructurering uit te voeren, waarbij ook de bestaande interne financieringsverhoudingen binnen het concern grotendeels worden opgeschoond. In dat kader heeft X3 een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land buiten de Europese Unie (EU), te weten F. Het concern is voornemens de aandelen in de relevante deelnemingen over te dragen aan F. Na voornoemde herstructurering zal F optreden als Houdstervennootschap en actief betrokken zijn bij het aansturen van de relevante deelnemingen. Daarnaast zal F ook enige financieringsactiviteiten binnen de groep v errichten.

Rechtskader

Het verzoek van X2 en X3 om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. De deelnemingsvrijstelling moet op het niveau van de directe deelneming worden getoetst. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfs- economische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X2 en X3 uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X2 en X3 binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is op de belangen van X2 en X3 in de relevante deelnemingen en F. X2 en X3 houden ten minste 5% van de aandelen in de relevante deelnemingen en F. De relevante deelnemingen en F hebben een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), zodat zij ieder kwalificeren als een niet-transparante entiteit. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
4. Vervolgens is beoordeeld of de relevante deelnemingen en F voldoen aan de oogmerktoets en derhalve niet dienen te worden aangemerkt als beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
5. In het gegeven geval is sprake van een gemengd oogmerk, omdat er naast ondernemings- activiteiten ook enkele financieringsactiviteiten in de zin van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb worden verricht door sommige van de relevante deelnemingen en – na de herstructurering – door F. Derhalve is beoordeeld bij welk oogmerk het zwaartepunt ligt, ondernemen of beleggen.
6. In casu is aannemelijk gemaakt dat het zwaartepunt bij het ondernemen ligt, waarbij is gekeken naar de activiteiten van de werknemers, de omzet, de activa en de winst. Tevens zijn de uitzonderingen van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb niet van toepassing. De relevante deelnemingen en – na de herstructurering – F worden aldus niet ter belegging gehouden. Om deze redenen is voor de belangen in de relevante deelnemingen en F aan de oogmerktoets, zoals opgenomen in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, voldaan.

Conclusie

De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op het belang van X2 in A, en van de belangen van X3 in B, C, D, E en F. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 26 augustus 2022 tot en met 31 december 2026.