rul-20230328-apa-000005

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Feiten

X is een entiteit gevestigd in Nederland en is onderdeel van een multinationale groep. Y is een gelieerde entiteit gevestigd in Europa. X gaat functioneren als de commerciële principaal voor bepaalde producten van Y. X zal geleidelijk aan belangrijke functies uitoefenen gerelateerd aan de commerciële strategie, toegepaste productontwikkeling, bepalen van productprijzen, managen van het internationale klantbestand en distributie van de producten aan haar eigen klanten. Y zal belangrijke functies uitoefenen met betrekking tot productontwikkeling, productie (inclusief planning, begroting en inkoop van grondstoffen), logistiek en distributie van de producten aan haar eigen klanten. X en Y worden ondersteund door diverse groepsmaatschappijen zoals producenten en distributeurs. Het verzoek om zekerheid vooraf heeft betrekking op de winstverdeling tussen X en Y.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het besluit van 14 juni 2022, nr. 2022-0000139020, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit” als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van een arm’s-lengthvergoeding. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de functies (inclusief gebruikte activa en gedragen risico’s) van X en Y een CUP aanwezig is. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat de transactional-profit-split-methode passend is wanneer beide partijen unieke en waardevolle contributies leveren of betrokken zijn bij geïntegreerde ondernemingsactiviteiten. De residual-profit-split-methode beloont eerst routinematige functies die zijn onderkend middels een eenzijdige verrekenprijsmethode en verdeelt daarna de overgebleven winst middels een contributieanalyse. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat X en Y binnen de bedrijfsprocessen beide waardevolle en unieke activiteiten verrichten en dat deze activiteiten in hoge mate onderling geïntegreerd zijn. De residual-profit-split-methode is daarom een passende methode om de winst van X en Y vast te stellen.
3. In overeenstemming met paragraaf 2.150 van de OESO-richtlijnen is een contributieanalyse uitgevoerd om de verdeling van de restwinst (of verlies) tussen X en Y te bepalen. Op basis van een weging van de relatieve waarde van de geleverde bijdragen door X en Y is een profit split percentage bepaald (rekening houdend met een ingroeiperiode voor X).

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de vaststelling van de Verrekenprijzen voor de transacties tussen X en Y de toepassing van de residual-profit-split-method at arm’s length is. Partijen hebben vastgesteld dat de restwinst (of verlies) tussen X en Y wordt verdeeld overeenkomstig de uitkomst van de contributieanalyse. Dit resulteert (na de ingroeiperiode van [1-5] jaar) in een profit split percentage van [40%-50%] voor X en [>50%] voor Y. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026.