Aanleiding
Er is verzocht om zekerheid vooraf over de vroegtijdige beëindiging van een langlopende grensoverschrijdende leaseovereenkomst en de gevolgen hiervan voor het eigenaarschap van de materiële vaste activa voor de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb).
Feiten
A, B, C en D zijn onderdeel van een concern dat actief is in de industriële sector met substantiële operationele activiteiten binnen en in beperkte mate buiten Nederland. A, B, C en D zijn naar Nederlands recht opgericht en in Nederland gevestigd. A, B, C, en D zijn gevoegd als dochtermaatschappijen in dezelfde fiscale eenheid voor de Wet Vpb tezamen met andere in Nederland gevestigde vennootschappen. A is juridisch en economisch eigenaar van materiële vaste activa die zij lang geleden ter beschikking heeft gesteld aan B, C en D. B, C en D hebben destijds direct deze materiële vaste activa, via een overeenkomst van lease, ter beschikking gesteld aan een externe partij gevestigd buiten Nederland. Deze externe partij heeft de materiële vaste activa weer terug ter beschikking gesteld aan B, C, D en zij op hun beurt weer aan A. Het economische en juridische eigendom van die activa is destijds, vanuit de fiscale eenheid bezien, behouden als gevolg van het totaal aan contractuele afspraken tussen de betrokken partijen. In het verleden is meerdere malen zekerheid vooraf gegeven over de duiding van de lease voor de toepassing van de Wet Vpb voor de fiscale eenheid. Het concern wenst om zakelijke redenen de lease met de externe partij voortijdig te beëindigen middels een afkoop en men wenst zekerheid dat de voortijdige beëindiging niet resulteert dat de fiscale eenheid, met terugwerkende kracht, niet gezien kan worden als (economisch) eigenaar van de materiële vaste activa. De afkoop heeft plaatsgevonden in 2021.
Rechtskader
Het verzoek ziet op artikel 8, eerste lid, Wet Vpb en artikel 3.8 Wet inkomstenbelasting 2001. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Voorts is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. Het concern waartoe A, B, C en D behoren oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (er is voldaan aan de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische activiteiten voor rekening van deze vennootschappen uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van A, B, C en D binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Bij het aangaan van de langlopende grensoverschrijdende leaseovereenkomst is vastgesteld door de Belastingdienst dat de fiscale eenheid waartoe A, B, C en D behoren de economisch en juridisch eigenaar was en bleef van de bewuste materiële vaste activa. Deze leaseovereenkomst is vroegtijdig beëindigd om zakelijke redenen. Deze leaseovereenkomst is vroegtijdig beëindigd om zakelijke redenen. Dit heeft in dit specifieke geval geen effect op het (economisch) eigenaarschap. De fiscale eenheid blijft gezien worden als (economisch) eigenaar van de materiële vaste activa voor de Wet Vpb.
Conclusie
De fiscale eenheid is en blijft eigenaar van de materiële vaste activa voor de toepassing van de Wet Vpb ondanks de vroegtijdige afkoop van de grensoverschrijdende leaseovereenkomst. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.