rul-20230307-atr-000004

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de kwalificatie van buitenlandse samenwerkings­ verbanden naar Nederlandse fiscale maatstaven en over de toepassing van de deelnemings­ vrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern in de industriële sector . In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X en aan haar gerelateerde Nederlandse vennootschappen. De activiteiten worden uitgeoefend door [11 ­ 25] werknemers in Nederland. X treedt op als Houdstervennootschap en is actief betrokken bij het aansturen van haar (in) directe deelnemingen. X houdt tezamen met derde partijen het belang in Y1, Y2 en Y3. Y1, Y2 en Y3 zijn samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid opgericht naar het recht van een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft dat voorziet in een regeling voor dividenden (Verdragsland A). Het doel van Y1, Y2 en Y3 is om te investeren in projecten in Verdragsland A. De activiteiten van Y1, Y2 en Y3 liggen in het verlengde van de activiteiten van het concern als geheel. X en de derde partijen houden eveneens het belang in Z1, Z2 en Z3. Z1, Z2 en Z3 zijn vennootschappen opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Verdragsland A. Z1, Z2 en Z3 zijn de beheerders van Y1, Y2 en Y3. De toetreding, vervanging en wijziging van de onderlinge gerechtigheid van de participanten in Y1, Y2 en Y3 is onderworpen aan de toestemming van de beheerders, maar niet aan die van andere participanten.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de kwalificatie van Y1, Y2 en Y3 naar Nederlandse fiscale maatstaven. Op grond van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden) kunnen buitenlandse samenwerkingsverbanden worden gekwalificeerd voor Nederlandse fiscale doeleinden aan de hand van een toetsingskader. Ook ziet het verzoek van X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op basis van artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. De deelnemingsvrijstelling moet op het niveau van de directe deelneming worden getoetst. Relevant is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet ­coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet ­coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Voor de kwalificatie van Y1, Y2 en Y3 is het Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden van belang. Aan de hand van de feiten en omstandigheden en van de vier vragen (het toetsingskader) is beoordeeld of Y1, Y2 en Y3 overeenkomen met een kapitaalvennootschap of met een personenvennootschap. Toetsingskader A) Kan het samenwerkingsverband de juridische eigendom hebben van de vermogensbestanddelen waarmee het de activiteiten uitoefent? B) Zijn alle participanten beperkt aansprakelijk voor de schulden en de andere verplichtingen van het samenwerkingsverband? C) Heeft het samenwerkingsverband een in aandelen verdeeld kapitaal in civielrechtelijke zin, dan wel kan het kapitaal in maatschappelijke zin gelijkgesteld worden met een in aandelen verdeeld kapitaal? D) Kan er, buiten het geval van vererving of legaat, toetreding of vervanging van participanten plaatsvinden zonder dat toestemming nodig is van alle participanten?
4. In het gegeven geval wordt vraag (A) met “nee” beantwoord terwijl de vragen (B), (C) en (D) met “ja” worden beantwoord. Dit betekent dat er sprake is van een kapitaalvennootschap naar Nederlandse maatstaven.
5. Y1, Y2 en Y3 hebben te gelden als niet ­transparante entiteiten voor Nederlandse maatstaven.
6. Ook is er beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is op het belang van X in Y1, Y2 en Y
3. X houdt meer dan 5% van de (participaties vergelijkbaar met) aandelen in Y1, Y2 en Y
3. Zoals hiervoor genoemd hebben Y1, Y2 en Y3 een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), zodat Y1, Y2 en Y3 kwalificeren als niet ­transparante entiteiten. Er wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
7. Vervolgens is beoordeeld of Y1, Y2 en Y3 voldoen aan de oogmerktoets en derhalve niet dienen te worden aangemerkt als beleggingsdeelnemingen in de zin v an artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
8. Y1, Y2 en Y3, de deelnemingen van X, zijn operationele deelnemingen. Zij verrichten activiteiten die in het verlengde liggen van de activiteiten van het concern in haar geheel. X legt een relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten van de moedermaatschappij en de activiteiten van Y1, Y2 en Y
3. Y1, Y2 en Y3 worden aldus bij X niet als belegging gehouden. Om deze reden is voor Y1, Y2 en Y3 aan de oogmerktoets, zoals opgenomen in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, voldaan.
9. De uitzonderingen van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb zijn niet van toepassing, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt ten aanzien van de belangen van X in Y1, Y2 en Y3.

Conclusie

Y1, Y2 en Y3 zijn voor Nederlandse fiscale doeleinden niet ­transparant. De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op de belangen van X in Y1, Y2 en Y3. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 2 september 2022 tot en met 31 december 2026.