rul-20230228-apa-000007

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2023 tot en met 2027, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2022.

Feiten

De Y-groep, waarvan het hoofdkantoor Y is gevestigd in Nederland, houdt zich onder andere bezig met de productie en distributie van industriële producten. Y heeft een aantal dochterondernemingen, waaronder X en Z. X (gevestigd in Nederland) en Z (gevestigd buiten Nederland en in de Europese Unie) produceren beide een ander type product. X en Z opereren onafhankelijk van elkaar, hebben beide een zelfstandige organisatie, historisch gezien eigen klantrelaties opgebouwd en verkopen voornamelijk hun eigen producten aan deze relaties. Beide zijn als entrepreneur aan te merken. X en Z verkopen ook elkaars producten aan hun eigen ongelieerde afnemers. Dit leidt tussen X en Z tot de aan- en verkoop van elkaars producten bedoeld voor wederverkoop aan ongelieerde afnemers. De interne verrekenprijs die voor de verkoop van elkaars producten gehanteerd wordt is de verkoopprijs minus een bruto marge die partijen in staat stelt een zakelijke netto operationele winstmarge te behalen.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 14 juni 2022, nr. 2022-0000139020 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen het kader van de aan- en verkoop van elkaars producten voor wederverkoop aan ongelieerde afnemers, zijn de wederverkoopfuncties van respectievelijk X en Z als routinematig te beschouwen. X en Z kunnen daarom worden beschouwd als de minst complex e partij in de gelieerde goederentransacties en zijn aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de wederverkoopactiviteiten van X en Z een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (Transactional Net Margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval is omzet gekozen als maatstaf omdat de omzet de relevante indicator is voor de waarde van de uitgeoefende wederverkoopactiviteiten, gebruikte activa en gedragen risico’s door X en Z.
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie voor de wederverkoopactiviteiten is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X en Z.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de wederverkoopactiviteiten door respectievelijk X en Z een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s-length is. Het percentage dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,6% bedraagt en de upper quartile 9,6%. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd (met een toegestane jaarlijkse afwijking van het werkelijke resultaat van maximaal 10% ten opzichte van het gebudgetteerde resultaat). Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.