rul-20230214-apa-000009

Aanleiding

X heeft een multilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2017 tot en met 2022, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met het boekjaar 2016.

Feiten

X is gevestigd in de Europese Unie (EU) en maakt onderdeel uit van een multinationaal concern waarvan het hoofdkantoor is gevestigd buiten de EU. Het concern houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en distributie van bepaalde producten. X heeft vaste inrichtingen in verschillende landen (zowel in de EU als buiten de EU), waaronder in Nederland. De activiteiten van X in deze landen zijn in hoge mate geïntegreerd en onderling afhankelijk. Daarbij is van belang dat er sprake is van geïntegreerd management. Dat management wordt uitgeoefend bij X en de verschillende vaste inrichtingen alwaar de managers ook zijn gestationeerd. De vaste inrichting van X in Nederland voert tevens routinematige verkoopactiviteiten uit voor X in de Nederlandse markt. Het multilateraal verzoek om zekerheid vooraf heeft betrekking op de winstallocatie tussen X (hoofdhuis) en de vaste inrichtingen.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het Besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Besluit van 14 juni 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit” als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien. De winstallocatie aan vaste inrichtingen vindt plaats op grond van artikel 7 OESO-model- verdrag. In juli 2008 is het OESO-rapport ‘Report on the Attribution of Profits to Permanent Establishments’ (PE-Report) gepubliceerd, dat in 2010 is aangepast aan een eveneens in 2010 gepubliceerd nieuw artikel 7 OESO-modelverdrag. In dit rapport wordt beschreven hoe winsten aan vaste inrichtingen toegerekend dienen te worden onder toepassing van artikel 7 OESO- modelverdrag. In het besluit van 15 januari 2011, nr. IFZ2010/457M en/of het besluit van 14 juni 2022, nr. 2022-0000143421, hierna (gezamenlijk) te noemen “besluit winstallocatie vaste inrichtingen”, geeft de Staatssecretaris inzicht in zijn standpunten met betrekking tot de winstallocatie aan vaste inrichtingen en wordt bevestigd dat het Nederlandse beleid aansluit bij de conclusies van het PE-Report.

Overwegingen

1. De Nederlandse Vaste inrichting van X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van de Nederlandse Vaste inrichting van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts) handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de verkoopactiviteiten van de Vaste inrichting een CUP aanwezig is. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat de transactional-profit-split-methode passend is wanneer beide partijen unieke en waardevolle contributies leveren of betrokken zijn bij geïntegreerde ondernemingsactiviteiten. De residual-profit-split- methode beloont eerst routinematige functies die zijn onderkend middels een eenzijdige verrekenprijsmethode en verdeelt daarna de overgebleven winst. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat de Vaste inrichting en X binnen de bedrijfsprocessen beide waardevolle en unieke activiteiten verrichten en dat deze activiteiten in hoge mate onderling geïntegreerd zijn. De residual- profit-split-methode is daarom een passende methode om de winst van de Vaste inrichting en X vast te stellen.
4. In overeenstemming met paragraaf 2.150 van de OESO-richtlijnen is een contributie- analyse uitgevoerd om de verdeling van de restwinst (of verlies) te bepalen. Op basis van een weging van de relatieve waarde van de geleverde bijdragen is een profit split percentage bepaald. De bij het verzoek gevoegde contributieanalyse is passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X en de vaste inrichtingen.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld dat voor de activiteiten verricht door de vaste inrichting ten behoeve van X een residual-profit-split methode at arm’s-length is. De bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld dat de restwinst, die resteert nadat alle routinematige activiteiten at arm’s-length zijn beloond, van de vaste inrichtingen en X kan worden verdeeld over hun uitgeoefende activiteiten overeenkomstig de uitkomst van de contributieanalyse. Vanwege de geïntegreerde activiteiten zullen de Vaste inrichting en X een profit-split-percentage van hun restwinst voor de aan de Vaste inrichting toekomende restwinst toepassen, welk percentage is gebaseerd op een combinatie van verkopen, vaste activa en belangrijke personeelsleden bij X en de Vaste inrichting. Deze overeenstemming is uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X met een looptijd van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2022. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de aangiften Vennootschapsbelasting voor de jaren 2017 tot en met 2020 reeds zijn ingediend.