rul-20230117-apa-000002

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2023 tot en met 2027.

Feiten

Y is een entiteit gevestigd in de Europese Unie. Y drijft een zelfstandige onderneming op het gebied van inkoop, logistiek en verkoop van bepaalde producten. X is een gelieerde entiteit gevestigd in Nederland. Y heeft besloten om de inkoop en logistieke functie over te dragen aan X. X zal zich onder andere bezighouden met het bepalen van het productportfolio, productprijzen, sluiten van contracten met derde partijen en het managen van de algehele supply chain. Om de inkoop en logistieke functies te kunnen uitoefenen zal X bepaalde materiële en immateriële activa overnemen van Y. Na de overdracht zal Y commerciële en ondersteunende activiteiten uitoefenen ten behoeve van X. X verzoekt om zekerheid aangaande de overdrachtsprijs van de materiële en immateriële activa en om zekerheid aangaande de beloning van Y na de overdracht.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 14 juni 2022, nr. 2022-0000139020 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. Met betrekking tot de overdrachtsprijs beschrijven de OESO-richtlijnen een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de overdracht van de ondernemingsactiviteiten door Y aan X een CUP aanwezig is. De OESO-richtlijnen beschrijven in paragraaf 6.153 en 9.69 dat waarderingsmethoden, en in het bijzonder de discounted cash flow methode, gebruikt mogen worden om een arm’s-lengthvergoeding voor de overdracht van doorlopende ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) te bepalen. Bij deze methode wordt de waarde van de onderneming bepaald door het contant maken van toekomstige vrije kasstromen tegen een passende disconteringsvoet. Voor de overdracht van de ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) van Y aan X is de arm’s-lengthvergoeding bepaald op basis van deze methode.
3. De bij het verzoek gevoegde waarderingsstudie is beoordeeld en passend gevonden voor de bepaling van een arm’s-lengthvergoeding voor de overdracht van de ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) van Y aan X.
4. Met betrekking tot de beloning van Y na de overdracht beschrijven de OESO-richtlijnen een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de distributieactiviteiten van Y een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval is omzet gekozen als maatstaf omdat de omzet de relevante indicator is voor de waarde van de uitgeoefende distributie functies, gebruikte activa en gedragen risico’s door Y.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie voor de distributiefunctie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van Y.

Conclusie

Partijen zijn overeengekomen dat de toepassing van de discounted cash flow methode heeft geleid tot een arm’s-lengthvergoeding voor de overdracht van de ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) van Y aan X. De waarde van de overgedragen ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) is vastgesteld op [€15.000.0000 – €20.000.000]. Partijen hebben vastgesteld dat voor de distributieactiviteiten van Y een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 1,00% bedraagt en de upper quartile 5,53%. Vanwege de specifieke feiten en omstandigheden is een percentage boven de mediaan in de vaststellingovereenkomst gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.