rul-20221220-apa-000013

Aanleiding

A en B hebben een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2019/2020 tot en met 2023/2024, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met het boekjaar 2018/2019.

Feiten

A en B zijn gevestigd in Nederland met [501 – 1000] personeelsleden in Nederland en behoren tot de Z-Groep. De Z-Groep is actief in de industriële sector. Z is gevestigd buiten de Europese Unie (EU) en functioneert als het hoofdkantoor van de Z-Groep. Z verkoopt bepaalde producten en verleent gerelateerde diensten aan klanten wereldwijd. Z verricht de belangrijkste kernfuncties van de groep zoals onderzoek en ontwikkeling, sales en marketing en verleent gerelateerde diensten aan klanten. Z is de eigenaar van alle immateriële activa van de groep en draagt alle gerelateerde kosten. Voorts draagt Z de belangrijkste ondernemersrisico’s en functioneert als de principaal binnen de groep. B is een dochter van A en opereert onder een contract manufacturing overeenkomst met A. Daarnaast opereert B onder een contract-R&D overeenkomst met zowel A als Z. A is de master distributeur in Europa. De afnemers van A zijn zowel gelieerde partijen als derde partijen. De gevraagde zekerheid ziet op de volgende transacties tussen A, B en Z: –De inkopen door A en B van gereed product, grondstoffen en halffabricaten bij Z; –Het in licentie geven door Z aan A van intellectuele eigendom met betrekking tot technologie en merkrechten; –De inkopen door Z van gereed product bij A; –Het verlenen van R&D diensten van B aan Z.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het besluit van 14 juni 2022, nr. 2022-0000139020, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit” als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. A en B oefenen in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van A en B uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van de lichamen binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van A en B in vergelijking met die van Z als uitvoerend te beschouwen. A en B kunnen daarom worden beschouwd als de minst complexe partijen in de gelieerde transacties en zijn derhalve aangemerkt als tested party’s.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de inkoop-, licentie- en R&D activiteiten van A,B en Z een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst.
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van A en B.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de vergoeding voor de inkoop-, verkoop-, productie- en R&D activiteiten van A en B. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en A en B. In verband met de praktische toepasbaarheid zijn de bevoegde autoriteiten voor deze activiteiten van A en B één algehele beloning overeengekomen welke in de vorm van een transactional net margin, uitgedrukt in een percentage van de geconsolideerde omzet van A en B, at arm’s-length is. Daarbij is vanwege de specifieke feiten en omstandigheden overeengekomen dat een percentage moet worden gehanteerd, gemiddeld berekend over de gehele looptijd van de overeenkomst, dat valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,00% bedraagt en de upper quartile 3,74%. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 april 2019 tot en met 31 maart 2024.