Aanleiding
X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.
Feiten
X is een entiteit gevestigd in Nederland met [76-150] personeelsleden in Nederland en maakt onderdeel uit van de internationaal opererende Y-groep. De Y-groep is actief in de industriële sector. Y is gevestigd buiten Europa en maakt ook onderdeel uit van de Y-groep. Y ontwikkelt en produceert bepaalde producten ten behoeve van retail ondernemingen. X is verantwoordelijk voor de distributie en verkoop van deze producten alsmede daaraan gerelateerde dienstverlening in de EMEA regio. X zal de producten en diensten direct verkopen aan klanten. X draagt de risico’s die de verkoop van de producten met zich mee brengt. X wordt voor verrekenprijsdoeleinden gekarakteriseerd als een entrepreneur (full fledged distributor). De gevraagde zekerheid vooraf ziet op de vergoeding voor het ter beschikking stellen van immateriële activa van Y aan X.
Rechtskader
Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de vennootschaps- belasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belasting- heffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO- richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO- richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het besluit van 14 juni 2022, nr. 2022-0000139020, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit” als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de genoemde transactie een CUP aanwezig is.
3. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat de transactional-profit-split-methode passend is wanneer beide partijen unieke en waardevolle contributies leveren of betrokken zijn bij geïntegreerde ondernemingsactiviteiten. De residual-profit-split-methode beloont eerst routinematige functies die zijn onderkend middels een eenzijdige verrekenprijsmethode en verdeelt daarna de overgebleven winst. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat Y en X binnen de bedrijfsprocessen beide waardevolle en unieke activiteiten verrichten en dat deze activiteiten in hoge mate onderling geïntegreerd zijn. De residual-profit-split-methode is daarom een passende methode om de arm’s-length vergoeding voor het gebruik van de immateriële activa vast te stellen.
4. In overeenstemming met paragraaf 2.150 van de OESO-richtlijnen is een contributie- analyse uitgevoerd om de verdeling van de restwinst tussen X en Y te bepalen. Op basis van een weging van de relatieve waarde van de geleverde bijdragen door X en Y is een profit split percentage bepaald. De bij het verzoek gevoegde contributieanalyse is passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X en Y.
Conclusie
Partijen hebben vastgesteld dat voor de vaststelling van de Verrekenprijzen voor het ter beschikking stellen van immateriële activa aan X door Y, de toepassing van de transactional- profit-split-methode at arm’s-length is. In de vaststellingsovereenkomst is de vergoeding voor het gebruik van de immateriële activa bepaald door eerst het te splitsen resultaat te bepalen. Daarover wordt het percentage van [40-50%] van het te splitsen resultaat van X gehanteerd als vergoeding voor het gebruik van de immateriële activa. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026.