rul-20221220-apa-000002

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2022 tot en met 2026, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2021.

Feiten

X is het in Nederland gevestigde hoofdkantoor van de Z-groep. De Z-groep is een internationaal opererende groep in de industriële sector. X is als entrepreneur onder meer verantwoordelijk voor de strategie van de groep, R&D, productie, de logistiek, de centrale verkoopactiviteiten, trainingen aan verkoopmaatschappijen en externe partijen, personeelszaken en het anderszins ondersteunen van de lokale vestigingen. De immateriële activa zijn ontwikkeld door en volledig in eigendom van X en alle risico’s ten aanzien van de wereldwijde activiteiten, zoals onder meer marktontwikkeling, productaansprakelijkheid, debiteuren, garantie en voorraad komen voor rekening van X. A en B zijn buiten Europa, in verschillende continenten, gevestigde verkoopmaatschappijen van de Z-groep. A en B zijn verantwoordelijk voor de verkopen in hun eigen regio. Zij verrichten hun verkoopactiviteiten onder regie van X en lopen hierbij slechts zeer beperkte risico’s.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het besluit van 14 juni 2022, nr. 2022-0000139020, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit” als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van A en B als uitvoerend te duiden. A en B kunnen daarom worden beschouwd als de minst complexe partijen in de gelieerde transacties en worden derhalve aangemerkt als tested parties.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de verkoopactiviteiten van A en B een CUP aanwezig is.
4. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval is omzet gekozen als maatstaf omdat de omzet de relevante indicator is voor de waarde van de uitgeoefende verkoopfuncties, gebruikte activa en gedragen risico’s door A en B.
5. X heeft twee benchmark studies uitgevoerd aangezien de activiteiten van A en B op twee verschillende continenten plaatsvinden. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van A en B.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de verkoopactiviteiten van A en B een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen ten behoeve van de verkoopactiviteiten van A valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,23% bedraagt en de upper quartile 3,87%. Op basis van de specifieke feiten en omstandigheden is een percentage tussen de lower quartile en de mediaan in de overeenkomst gehanteerd. Gezien de afwijkende omstandigheden van A ten opzichte van B, is enkel met A overeengekomen dat een afwijking van het werkelijke resultaat van maximaal 10% ten opzichte van het gemiddelde gebudgetteerde resultaat over de totale looptijd is toegestaan, waarbij de jaarvergoeding binnen de interquartile range dient te blijven. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen ten behoeve van de verkoopactiviteiten van B valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,9% bedraagt en de upper quartile 7,7%. Op basis van de specifieke feiten en omstandigheden is een percentage tussen de lower quartile en de mediaan in de overeenkomst gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2026.