rul-20221206-apa-000001

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2021 tot en met 2025, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2020.

Feiten

X is gevestigd in Nederland en behoort tot de Z-Groep, welke actief is in de dienstensector. X is zelfstandig verantwoordelijk voor het leveren van bepaalde diensten aan Europese klanten. Y is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie en maakt ook onderdeel uit van de Z-groep. Y is verantwoordelijk voor ondersteunende en administratieve diensten ten behoeve van X. Y voert haar activiteiten uit onder aansturing en regie van X en loopt hierbij geen risico’s.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het Besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het Besluit van 14 juni 2022, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit” als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van Y in vergelijking met die van X als uitvoerend te duiden. Y kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Niet is gebleken dat voor de ondersteunende en administratieve activiteiten van Y een CUP aanwezig is. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst. In dit geval zijn de totale kosten gekozen als maatstaf omdat de totale kosten de relevante indicator zijn voor de waarde van de uitgeoefende functies, gebruikte activa en gedragen risico’s door Y.
4. X heeft aannemelijk gemaakt dat de ondersteunende en administratieve activiteiten van Y op basis van hun aard, relatieve omvang en toegevoegde waarde niet behoren tot de primaire bedrijfsprocessen van de groep en dat deze activiteiten niet meer dan marginaal waarde toevoegen aan de primaire bedrijfsprocessen van de groep. In overeenstemming met paragrafen 7.43 tot en met 7.65 van de OESO-richtlijnen en paragraaf 6.3 van het verrekenprijsbesluit is de vereenvoudigde methode voor diensten met beperkte toegevoegde waarde in casu passend bevonden.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de activiteiten verricht door Y ten behoeve van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de kosten at arm’s-length is. Met betrekking tot de ondersteunende en administratieve diensten die Y verricht ten behoeve van X, hebben partijen, conform paragraaf 6.3 van het verrekenprijsbesluit, vastgesteld dat een winstopslag van 5% kan worden toegepast op de aan deze activiteiten gerelateerde kosten. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.