Aanleiding
In het kader van de individuele klantbehandeling heeft de Belastingdienst de door X gehanteerde Verrekenprijzen ter discussie gesteld, omdat naar haar mening de gerealiseerde resultaten niet in overeenstemming waren met het arm’s-lengthbeginsel. In dit kader is deels overleg gevoerd over toekomstige aangiften Vennootschapsbelasting. De afspraak over toekomstige aangiften is echter gemaakt zonder betrokkenheid van het College Internationale Fiscale Zekerheid. Nadat dit is onderkend heeft alsnog uitwisseling plaatsgevonden en is deze samenvatting opgesteld.
Feiten
X is gevestigd in Nederland en maakt, samen met haar Nederlandse groepsvennootschappen, onderdeel uit van de internationaal opererende Y-groep. De Y-groep is actief in de dienst – verlenende sector en heeft groepsvennootschappen in diverse landen, waaronder in land Y, een lidstaat van de Europese Unie. X heeft opbrengsten en kosten verantwoord welke verband hielden met een samenwerking tussen de Y-groep en een onafhankelijke derde op het gebied van de ontwikkeling van een aantal immateriële activa. Dit heeft geleid tot significante negatieve resultaten, met name als gevolg van de amortisatie van de immateriële activa. X is voornemens de in Nederland geactiveerde immateriële activa tegen boekwaarde over te dragen aan gelieerde vennootschappen in land Y (Y). De activiteiten van X zijn te beschouwen als routinematig van aard. X oefent niet de benodigde wezenlijke functies uit ten aanzien van het onderhouden en ontwikkelen van immateriële activa (de zogenaamde DEMPE functies).
Rechtskader
Relevant in dit kader is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het besluit van 14 juni 2022, nr. 2022-0000139020, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit” als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.
Overwegingen
1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van X in vergelijking met die van Y als uitvoerend te beschouwen. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is derhalve aangemerkt als tested party.
3. In het kader van een compromis zijn er in de door de lokale inspecteur overeengekomen vaststellingsovereenkomst geen winsten toegerekend aan de zeer beperkte routinematige activiteiten van X.
4. X heeft niet de benodigde DEMPE-functies ten aanzien van de ontwikkeling van de immateriële activa. In de met de lokale inspecteur overeengekomen vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de immateriële activa tegen boekwaarde worden overgedragen aan Y.
Conclusie
Partijen hebben vastgesteld dat X niet de benodigde DEMPE-functies heeft ten aanzien van de immateriële activa en zijn, in het kader van een compromis, overeengekomen om in de nog in te dienen aangiften Vennootschapsbelasting de gerealiseerde commerciële verliezen niet aan te geven, maar een resultaat van nihil aan te geven. Tevens is overeengekomen dat de immateriële activa worden overgedragen aan Y tegen de dan geldende boekwaarde. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2022 waarbij de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend tot en met 2019.