rul-20221122-atr-000008

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf over inhoudingsplicht voor de Dividendbelasting. Men wenst zekerheid vooraf voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern actief in de industriële sector. X heeft op het moment van indienen van het verzoek [1 – 10] werknemers in Nederland. Gedurende de behandeling van het verzoek neemt het aantal werknemers in Nederland af tot nihil. X wordt gehouden door Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een staat binnen de Europese Unie (EU) waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A). Y is een Houdstervennootschap. Er vinden geen activiteiten plaats op het niveau van Y, er staat geen kantoorpand ter beschikking en Y ontvangt ook geen enkele beloning. Y heeft een operationele dochtervennootschap in Verdragsland A. Y wordt gehouden door twee natuurlijke personen, woonachtig in Verdragsland A.

Rechtskader

X verzoekt zekerheid vooraf over toepassing van de inhoudingsvrijstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid en verder van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Deze zekerheid vraagt men voor uitkeringen van X aan Y. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel a, van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als het verzoekende lichaam deel uitmaakt van een concern dat in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent (de zogenoemde economische nexus) en er bovendien voor rekening en risico van het verzoekende lichaam bedrijfseconomische operationele activiteiten worden uitgeoefend, waarvoor op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland aanwezig is.
2. Gedurende de behandeling van het verzoek is de relevante economische nexus dusdanig afgenomen dat er niet langer sprake is van voldoende relevante economische nexus. Gelet hierop is het verzoek afgewezen.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf is afgewezen. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen.