rul-20221122-apa-000012

Aanleiding

X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen voor de boekjaren 2020 tot en met 2025.

Feiten

X is onderdeel van de Y-groep, waarvan de moedermaatschappij is gevestigd in land A (binnen de Europese Unie (EU)). De Y-groep is een internationaal opererende groep in de dienstensector. X is gevestigd in Nederland en heeft net zoals groepsentiteit Z (gevestigd buiten de EU) vermogensbestandsdelen in eigendom welke X met haar in Nederland werkzame personeel gebruikt om diensten aan derden te verlenen. X en Z worden in de gelegenheid gesteld om deze vermogensbestandsdelen gezamenlijk te verkopen aan een derde partij. Na een interne overdracht van X aan Z verkoopt Z deze vermogensbestandsdelen aan een derde partij. In de overeenkomst met de derde partij is overeengekomen dat bepaalde kosten die samenhangen met de verkoop en overdracht van de vermogensbestanddelen separaat vergoed zullen worden. Het kan voorkomen dat niet alle kosten worden vergoed (de niet-vergoede kosten). Het bilaterale verzoek heeft betrekking op de verdeling tussen X en Z van de opbrengsten van de verkoop en de (niet) vergoede kosten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 en/of het besluit van 14 juni 2022, nr. 2022-0000139020, hierna (gezamenlijk) te noemen “verrekenprijsbesluit” als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts) handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-length resultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de verdeling van de daadwerkelijke resultaten van de verkoop van de vermogensbestandsdelen is een CUP aangetroffen die is afgeleid van de derde transactie die kort na de interne overdracht heeft plaatsgevonden.
3. De bevoegde autoriteiten zijn overeengekomen dat de daadwerkelijke resultaten van de verkoop verdeeld zullen gaan worden tussen X en Z op basis van de CUP methode.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de arm’s-lengthverdeling van de opbrengsten van de vermogensbestandsdelen. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. X ontvangt van Z voor de verkoop van haar vermogensbestandsdelen een op basis van een CUP vastgesteld bedrag. De separate vergoeding die Z ontvangt van de derde partij, als gevolg van gemaakte kosten die samenhangen met de verkoop en overdracht van haar vermogensbestanddelen, wordt gealloceerd aan X dan wel Z afhankelijk van wie de kosten gemaakt heeft. Daarnaast is overeengekomen dat de niet-vergoede kosten zullen worden gedragen door X dan wel Z afhankelijk van wie de kosten gemaakt heeft. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2025. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de aangifte Vennootschapsbelasting over het boekjaar 2020 reeds is ingediend.