rul-20221018-rulov-000010

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over een voorgenomen verplaatsing van haar feitelijke leiding van Nederland naar het buitenland.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar buitenlands recht die feitelijk in Nederland is gevestigd. X is onderdeel van een multinationale groep. X is voornemens om kantoor te gaan houden in een andere lidstaat van de Europese Unie (EU-lidstaat). Het bestuur van X zal haar leidinggevende taken vanuit die EU-lidstaat gaan voortzetten en beslissingen van de leiding zullen aldaar genomen worden. De gehele boekhouding zal ook gevoerd worden in de EU– lidstaat. X zal gezien worden als inwoner door de EU-lidstaat en aldaar onderworpen zijn aan winstbelasting. X zal geen activiteiten meer verrichten vanuit Nederland. Binnen de multinationale groep functioneert X als een routinematige distributeur. De contracten die X heeft gesloten met klanten hebben een beperkte looptijd en opzegtermijn. X maakt voorts gebruik van bepaalde immateriële activa maar bezit niet de economische eigendom. Na de voorgenomen verplaatsing heeft X geen aanwezigheid meer in Nederland. Het verzoek betreft de beëindiging van de binnenlandse belastingplicht voor de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en het achterwege laten van heffing van Vennootschapsbelasting en Dividendbelasting als gevolg van de voorgenomen verplaatsing.

Rechtskader

Voor het verzoek zijn relevant artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 2, 15c en 15d van de Wet Vpb, artikel 3 van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB) en het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) tot het moment van verplaatsing en voorts worden tot die tijd de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. Op grond van de geschetste feiten en omstandigheden wordt X niet langer geacht in Nederland gevestigd te zijn nu X feitelijk niet geleid zal worden vanuit Nederland. X wordt niet langer gezien als binnenlands belastingplichtig op grond van artikel 2, eerste lid, Wet Vpb. Aangezien X opgericht is naar buitenlands recht is de vestigingsplaatsfictie van artikel 2, vijfde lid, Wet Vpb niet van toepassing.
3. Vervolgens is beoordeeld of de eindheffing van artikel 15c en/of 15d Wet Vpb effect heeft. Op grond van deze artikelen worden alle vermogensbestanddelen van X geacht te zijn vervreemd tegen de waarde in het economisch verkeer. De Belastingdienst heeft op basis van een beoordeling van de feiten en omstandigheden vastgesteld dat X geen vermogensbestanddelen heeft waarin fiscale stille reserves begrepen zijn. Dat betekent dat de beëindiging van de binnenlandse belastingplicht van X geen gevolgen heeft voor de heffing van de Vennootschapsbelasting. Ook is er geen opbrengst voor de Wet DB. Artikel 3 Wet DB definieert wanneer er sprake is van een opbrengst voor de Wet DB en daar wordt deze situatie niet onder begrepen.

Conclusie

X is niet langer binnenlands belastingplichtig voor de Wet Vpb na de voorgenomen verplaatsing. Er is geen sprake van heffing op grond van artikel 15c Wet Vpb dan wel 15d Wet Vpb omdat er geen vermogensbestanddelen zijn met een fiscale stille reserve. Ook is er geen sprake van een opbrengst voor de Wet DB. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Belastingdienst en X ook overeenstemming hebben bereikt over een aspect dat niet valt onder het bereik van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter.