rul-20221011-atr-000004

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf over toepassing van de Hybridemismatchmaatregelen voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern in de industriële sector. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X en aan haar gerelateerde Nederlandse vennootschappen. De activiteiten worden uitgeoefend door [>1000] werknemers in Nederland. Y, de tophoudster van het concern, houdt indirect 100% van de aandelen in X. Y is opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een staat buiten de Europese Unie (staat A). X wordt aangemerkt als een Hybride entiteit (voor Nederlandse fiscale doeleinden als een niet- transparante entiteit, voor staat A als transparante entiteit). X koopt goederen van een gelieerde entiteit (joint venture), een vennootschap die deels (indirect) wordt gehouden door Y en deels door een niet aan het concern gelieerde partij. X verkoopt vervolgens de goederen aan groepsmaatschappijen opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een staat buiten de Europese Unie (de goederentransacties). X loopt geen voorraad-, krediet- en/of prijsrisico met betrekking tot deze goederentransacties. Er is geen verschil tussen de commerciële en fiscale behandeling; zowel commercieel als fiscaal lopen de goederentransacties niet door de boeken van X. De reden om X te gebruiken heeft een commerciële achtergrond, op deze manier wordt voorkomen dat de groepsmaatschappijen zelf contracten moeten sluiten met de joint venture vennootschap.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat artikel 12ab, eerste lid van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) niet van toepassing is op de vergoedingen, betalingen of veronderstelde betalingen die X ontvangt ter zake van de goederentransacties met groepsmaatschappijen. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse dochtermaatschappijen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Op grond van artikel 12ab, eerste lid, van de Wet Vpb worden mede tot de winst gerekend vergoedingen, betalingen of veronderstelde betalingen als bedoeld in artikel 12aa, eerste lid, onderdelen a, b, c, e en f, door een aan de belastingplichtige gelieerd lichaam, mits bij of krachtens de wet van de staat van de betaler met betrekking tot die vergoedingen, betalingen of veronderstelde betalingen, geen met artikel 12aa van de Wet Vpb vergelijkbare bepaling wordt toegepast.
4. Vanwege het feit dat X voor Nederlandse fiscale doeleinden als niet-transparant lichaam wordt aangemerkt en voor fiscale doeleinden door staat A als transparant wordt aangemerkt, is X een Hybride lichaam in de zin van artikel 12ac, eerste lid, onderdeel g van de Wet Vpb. Dit heeft tot gevolg dat artikel 12aa, eerste lid, van de Wet Vpb van toepassing kan zijn.
5. Bij de invoering van de Hybridemismatchmaatregelen van artikel 12aa, eerste lid, onderdelen a, b, c, e en f, van de Wet Vpb is in de parlementaire geschiedenis aangegeven dat de maatregelen niet zijn bedoeld om mismatches aan te pakken die hun oorsprong hebben in andere factoren dan een Hybride element (de oorsprongseis).
6. X verkoopt goederen aan groepsmaatschappijen opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een staat buiten de Europese Unie. X loopt geen voorraad-, krediet- en/ of prijsrisico met betrekking tot deze goederentransacties. Er is geen verschil tussen de commerciële en fiscale behandeling; zowel commercieel als fiscaal lopen de goederentransacties niet door de boeken van X.
7. Derhalve is geen sprake van een Hybride mismatch die zijn oorsprong vindt in een Hybride element, maar ligt dit besloten in de commerciële en fiscale behandeling van de goederentransacties op het niveau van X. De behandeling in Nederland en staat A zou ook niet anders zijn indien geen sprake was van een Hybride entiteit. Er wordt niet voldaan aan de oorsprongseis.
8. Gelet op het voorgaande is artikel 12aa, eerste lid, van de Wet Vpb niet van toepassing en is artikel 12ab, eerste lid, van de Wet Vpb derhalve ook niet van toepassing.

Conclusie

Artikel 12ab, eerste lid, van de Wet Vpb is niet van toepassing op de vergoedingen, betalingen of veronderstelde betalingen die X ontvangt ter zake van de goederentransacties met groepsmaatschappijen. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 4 februari 2022 tot en met 31 december 2026.