rul-20221004-atr-000005

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over het toerekenen van bezittingen en schulden, waaronder een aandelenpakket, aan een Vaste inrichting. Ook wordt zekerheid gevraagd voor de toepassing van de objectvrijstelling op de inkomsten uit de toegerekende bezittingen en schulden. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X is de tophoudster van een internationaal opererend concern, actief in de industriële sector. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X en haar Nederlandse dochter- en groepsvennootschappen. X is verantwoordelijk voor de strategische aansturing van het gehele wereldwijde concern wat uit meerdere divisies bestaat. X fungeert als het algemene hoofdkantoor van alle divisies. Hiervoor is in Nederland hooggekwalificeerd personeel aanwezig en ook bezit X een kantoorpand in Nederland. De overige Nederlandse groepsvennootschappen verrichten operationele activiteiten. Er zijn [151-300] werknemers in Nederland. X houdt diverse buitenlandse deelnemingen en heeft ook twee vaste inrichtingen in lidstaten van de Europese Unie (EU). De activiteiten van deze dochtermaatschappijen en vaste inrichtingen liggen in het verlengde van de werkzaamheden van de groep in haar geheel. Bij de vaste inrichtingen is hooggekwalificeerd personeel aanwezig en worden de werkzaamheden verricht vanuit een vaste bedrijfsinrichting. Relevant in het kader van dit verzoek is van de vaste inrichtingen, gevestigd in een lidstaat van de EU waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten (Verdragsland A). Het verzoekt betreft één van de vaste inrichtingen van X in een lidstaat van de EU waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. Voorheen werden de activiteiten van deze vaste inrichting uitgevoerd door Y, een deelneming van X opgericht naar het recht van en gevestigd in Verdragsland A. Y fungeerde als een divisiehoofdkantoor met eigen deelnemingen. In het kader van een wereldwijde herstructurering is onder andere Y gefuseerd met X, waardoor er een Vaste inrichting in Verdragsland A is ontstaan. Feitelijk is er niets gewijzigd ten aanzien van de aansturing en functionaliteit van de activiteiten in Verdragsland A. De voormalige deelnemingen van Y worden aangestuurd door de Vaste inrichting in Verdragsland A. De Vaste inrichting verricht de relevante functies ten aanzien van het verwerven, houden, beheren en vervreemden van de aandelen in de deelnemingen en het uitoefenen van de daarmee samenhangende bevoegdheden. Bij de Vaste inrichting zijn [501 – 1.000] werknemers werkzaam. De dagelijkse aansturing van deze divisie vindt plaats bij de Vaste inrichting.

Rechtskader

Voor het verzoek van X om zekerheid vooraf over het toerekenen van bezittingen en schulden, waaronder een aandelenpakket, aan een Vaste inrichting in Verdragsland land A is het besluit van 15 januari 2011, nr. IFZ2010/457M en/of het besluit van 14 juni 2022, nr. 2022- 0000143421, hierna (gezamenlijk) te noemen “Besluit winstallocatie vaste inrichtingen”, alsmede artikel 3.2 van het Verzamelbesluit Dividendbelasting van 20 oktober 2021 van belang. Voor het verzoek van X om zekerheid vooraf over de toepassing van de objectvrijstelling is artikel 15e van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) van belang. Relevant is hierbij ook het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. De groep oefent, middels X en haar Nederlandse dochtermaatschappijen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Op grond van de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag of getroffen regeling is sprake van een Vaste inrichting als X een vaste bedrijfsinrichting heeft waarin de activiteiten van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend. De activiteiten die X verricht in Verdragsland A worden uitgevoerd vanuit een vaste bedrijfsinrichting. Als deze activiteiten echter uitsluitend van ondersteunende aard zijn, zal geen sprake zijn van een Vaste inrichting. Hiervan is in dit geval geen sprake. Ingeval van X worden de werkzaamheden in Verdragsland A verricht vanuit een kantoorpand waar meerdere werknemers werkzaam zijn. De activiteiten van X in Verdragsland A leiden in Verdragsland A tot een Vaste inrichting zoals bedoeld in het toepasselijke Belastingverdrag of getroffen regeling.
4. Bij de toerekening van aandelen aan een Vaste inrichting moeten het Besluit winstallocatie vaste inrichtingen en het Verzamelbesluit Dividendbelasting als uitgangspunt worden genomen. Voor de allocatie van activa, passiva en risico’s dient volgens het Besluit winstallocatie vaste inrichtingen in zijn algemeenheid op basis van functie-analyse te worden aangesloten bij de plaats waar de zogenaamde ‘significant people functions’ worden uitgeoefend.
5. Het toepassen van het Besluit winstallocatie vaste inrichtingenvoor de toerekening van aandelen aan een Vaste inrichting in Nederland vergt een beoordeling van geval tot geval. Bij die beoordeling is van belang de verdeling van de zelfstandige handelings- en beslissingsbevoegdheden tussen (personeel van) hoofdhuis en Vaste inrichting. Daarnaast is van belang wie de ‘significant people functions’ verricht met betrekking tot het economische belang bij die aandelen. In ieder geval houdt dit in dat de vaste inrichting zelfstandig verantwoordelijk is en beslist – binnen het kader van normale concernbemoeienis – ten aanzien van alle werkzaamheden die samenhangen met of voortvloeien uit het verwerven, houden, beheren en vervreemden van de aandelen in de vennootschap en het uitoefenen van de daarmee samenhangende bevoegdheden.
6. Dit betekent dat in ieder geval moet zijn voldaan aan de volgende voorwaarden: –De Nederlandse rechtspersoon moet in Verdragsland A een onderneming drijven middels een Vaste inrichting; –De activiteiten van de Vaste inrichting worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel en –Er is een directe link tussen de activiteiten van de Vaste inrichting en de activiteiten van de vennootschap waarvan de aandelen aan de Vaste inrichting zouden moeten worden toegerekend.
7. In het geval van X is er sprake van een Vaste inrichting in Verdragsland A waar werknemers met hoogwaardig gekwalificeerde functies werkzaam zijn. De Vaste inrichting neemt deel aan het maatschappelijk verkeer en ontvangt een beloning voor haar werkzaamheden. Daarbij is er een duidelijke link tussen de activiteiten van de Vaste inrichting en de activiteiten van haar deelnemingen. De Vaste inrichting verricht de relevante functies ten aanzien van het verwerven, houden, beheren en vervreemden van de aandelen in de deelnemingen en het uitoefenen van de daarmee samenhangende bevoegdheden.
8. De voormalige bezittingen en schulden van Y, waaronder een aandelenpakket, zijn toerekenbaar aan de Vaste inrichting van X in Verdragsland A.
9. De werkzaamheden van X resulteren op basis van het Belastingverdrag met Verdragsland A tot een Vaste inrichting aldaar. De inkomsten die toerekenbaar zijn aan de buitenlandse onderneming van X in Verdragsland A vallen onder de objectvrijstelling van artikel 15e van de Wet Vpb.

Conclusie

De voormalige bezittingen en schulden van Y, waaronder een aandelenpakket, zijn toerekenbaar aan de Vaste inrichting van X in Verdragsland A. De objectvrijstelling van artikel 15e van de Wet Vpb is van toepassing op de inkomsten uit deze toegerekende bezittingen en schulden. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.