rul-20220927-atr-000008

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de kwalificatie van financiële instrumenten als vreemd vermogen voor de Vennootschapsbelasting en Dividendbelasting, en dat op de rentebetalingen ten aanzien van de financiële instrumenten geen Dividendbelasting is verschuldigd. Na bevestiging van het voorgaande, wil men aanvullend zekerheid vooraf over andere onderwerpen, zoals renteaftrekbeperkingen. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern in de industriële sector . In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X en aan haar gerelateerde Nederlandse vennootschappen. De activiteiten worden uitgeoefend door [301 – 500] werknemers in Nederland. X treedt op als financieringsmaatschappij binnen de groep. Ten behoeve van de financiering van een voorgenomen transactie worden financiële instrumenten aan derden verstrekt met garantstelling van Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie. Y is de indirecte aandeelhouder van X en de beursgenoteerde tophoudster van het concern. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek ziet op de kwalificatie van financiële instrumenten als vreemd vermogen naar Nederlandse fiscale maatstaven langs de lijnen van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hieromtrent (zie HR 27 januari 1988, BNB 1988/217). Tevens vraagt men te bevestigen dat de rentebetalingen op deze financiële instrumenten niet vallen onder artikel 1, eerste lid van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse dochtermaatschappijen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Op basis van een eerste analyse lijken de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X te worden uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Gedurende de behandeling van het verzoek heeft de transactie plaatsgevonden, waarna X heeft besloten het vooroverleg te staken. Het verzoek om zekerheid vooraf is vervolgens ingetrokken.
3. Een verdere inhoudelijke analyse van het verzoek is daardoor achterwege gebleven.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen.