rul-20220906-apa-000007

Aanleiding

A heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

A is een dochtermaatschappij van de Z-groep en is gevestigd in Nederland. De Z-groep heeft dochterondernemingen welke zijn gevestigd over de hele wereld. X, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, is de wereldwijde principaal voor bepaalde producten. A verricht distributieactiviteiten in Nederland ten behoeve van X voor deze producten. De Z-groep is een internationaal concern actief in de verkoop van bepaalde producten aan bedrijven. X is onder andere verantwoordelijk voor het bepalen van de wereldwijde strategie, inkoop, product management, marketing en andere belangrijke functies voor een bepaalde range aan producten. Daarnaast draagt X het overgrote deel van de risico’s (onder andere voorraadrisico en risico’s met betrekking tot aansprakelijkheid) voor deze range aan producten. A is verantwoordelijk voor de distributie in Nederland van deze producten. De activiteiten van A zijn routinematige distribtutieactiviteiten.

Rechtskader

Het verzoek van A ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. A oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van A uitgevoerd. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van A als uitvoerend te duiden. Deze wordt daarom beschouwd als de minst complexe partij in de transactie en is aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten die uitgevoerd worden door A is echter geen CUP aangetroffen.
4. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval de omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van A.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de routinematige verkoopactiviteiten van A een transactional net margin Method uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 1,4% bedraagt en de upper quartile 3,5%. In de vaststellingsovereenkomst is een percentage significant boven de mediaan gehanteerd gezien de specifieke feiten en omstandigheden waaronder een bovengemiddelde functionaliteit. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.