rul-20220830-apa-000009

Aanleiding

A heeft een multilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

A is een in Nederland gevestigde entiteit en maakt onderdeel uit van de Y-groep. De Y-groep is actief in productie en distributie van bepaalde producten. C, buiten de Europese Unie (EU) gevestigd, is als enige groepsentiteit verantwoordelijk voor de relevante DEMPE-functies en is eigenaar van de aan die functies gerelateerde intellectuele eigendomsrechten. Hierbij is A niet betrokken. De ondernemingsrisico’s worden gedragen door C. A is verantwoordelijk voor verkoop van de producten van de Y-groep in de Benelux. A verricht tevens lokale marketingactiviteiten, binnen de door C bepaalde strategie, alsmede after sales services jegens consumenten. A is zelf verantwoordelijk voor de administratie, HR, juridische, fiscale en financiële zaken, binnen de richtlijnen van de Y-groep. A loopt beperkte risico’s ten aanzien van de voorraden, garantie, krediet en marktomstandigheden. A koopt deze producten van B, gevestigd in een lidstaat van de EU. B maakt eveneens deel uit van de Y-groep.

Rechtskader

Het verzoek van A ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. A oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van A uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties zijn de functies van A in vergelijking met C als uitvoerend te beschouwen. A kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van A is echter geen CUP aangetroffen. Een andere traditionele methode is de (bruto) omzet methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval de omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst.
4. A heeft een benchmark studie uitgevoerd ten aanzien van haar activiteiten. Deze benchmarkstudie is door de bevoegde autoriteiten beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van A in relatie tot deze activiteiten.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de vergoeding voor de marketing en verkoopactiviteiten van A. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en A. De bevoegde autoriteiten zijn overeengekomen dat voor de marketing en verkoopactiviteiten van A een transactional net margin, uitgedrukt in een percentage van de omzet van A, at arm’s-length is. Daarbij is vanwege de specifieke feiten en omstandigheden overeengekomen dat een percentage moet worden gehanteerd, gemiddeld berekend over de gehele looptijd van de overeenkomst, dat valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 1,02% bedraagt en de upper quartile 2,25%. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 april 2020 tot en met 31 maart 2025.