rul-20220816-atr-000015

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de deelnemingsvrijstelling, de buitenlandse belastingplicht voor de Vennootschapsbelasting en de inhoudingsplicht voor de Dividendbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2026 (aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2021).

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd en zal worden omgezet in een Coöperatie. X behoort tot een Nederlands concern met een hoofdkantoor in Nederland, welke actief is in de industriële sector. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X en aan haar gerelateerde Nederlandse vennootschappen. De activiteiten worden uitgeoefend door [<10] werknemers in Nederland. X wordt indirect voor 100% gehouden door Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een land buiten de Europese Unie. Er zijn geen in het buitenland wonende natuurlijke personen met een direct of indirect belang van 5% of meer in X. X treedt op als Houdstervennootschap en is actief betrokken bij het aansturen van haar (in) directe deelnemingen.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat er geen sprake is van inhoudingsplicht voor de Dividendbelasting, omdat X niet kwalificeert als houdstercoöperatie zoals gedefinieerd in artikel 1, achtste lid van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Men verzoekt ook om te bevestigen dat Y naar aanleiding van haar belang in X niet buitenlands belastingplichtig is als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Tenslotte ziet het verzoek van X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Een van de eisen die moet worden vervuld om het vooroverleg in behandeling te kunnen nemen, is dat het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties mag zijn.
2. Als gevolg van de voorgenomen omzetting van de rechtsvorm van X van een vennootschap in een Coöperatie, zal X – indien aan de voorwaarden om niet als houdstercoöperatie te kwalificeren wordt voldaan – niet inhoudingsplichtig zijn voor de Dividendbelasting. Hierdoor is mogelijk sprake van belastingbesparing als enige dan wel doorslaggevende reden voor de omzetting. Op basis van de verstrekte informatie is de Belastingdienst onvoldoende overtuigd dat belastingbesparing niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is voor de omzetting. Hierdoor wordt (waarschijnlijk) niet aan deze eis voldaan, en kan het verzoek om zekerheid vooraf niet in behandeling worden genomen. Een inhoudelijke beoordeling van het verzoek is derhalve verder achterwege gebleven.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf kan niet in behandeling worden genomen.