rul-20220802-atr-000005

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de liquidatieverliesregeling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor het boekjaar 2020.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern in de industriële sector. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X en aan haar gerelateerde Nederlandse vennootschappen. De activiteiten worden uitgeoefend door [76 – 150] werknemers in Nederland. X is enig aandeelhouder van Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden (Verdragsland A). Y is enig aandeelhouder van Z, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden (Verdragsland B). Z is in 2018 geliquideerd. Een deel van de activiteiten van Z is overgedragen aan een derde partij gevestigd in Verdragsland B en een deel van de activiteiten wordt voortgezet door een met X verbonden groepsvennootschap die feitelijk is gevestigd in Verdragsland C. Na de liquidatie van Z is de liquidatie van Y in gang gezet. Y is in 2020 geliquideerd. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid vooraf over de toepassing van de liquidatieverliesregeling als bedoeld in artikel 13d van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het Besluit van 9 maart 2020, nr. 2020-0000000002 (besluit deelnemingsvrijstelling) en het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De groep oefent, middels haar Nederlandse dochtermaatschappijen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Op grond van artikel 13d, eerste lid van de Wet Vpb vindt de deelnemingsvrijstelling geen toepassing ten aanzien van een verlies op een deelneming dat tot uitdrukking komt nadat het lichaam waarin X deelneemt is ontbonden. X houdt aandelen in Y. De ontbinding en vereffening van Y heeft in 2020 plaatsgevonden. Er kan derhalve mogelijk een liquidatieverlies in aanmerking worden genomen.
4. Artikel 13d, elfde lid van de Wet Vpb bepaalt dat het liquidatieverlies eerst op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid in aanmerking wordt genomen. Daarbij gelden enkele voorwaarden. Eén van deze voorwaarden is dat de onderneming van het ontbonden lichaam geheel is gestaakt dan wel geheel of gedeeltelijk is voortgezet uitsluitend door een ander dan de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam. In het voorliggende geval is de door verzoeker initieel verstrekte informatie onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de onderneming van het ontbonden lichaam geheel is gestaakt dan wel geheel of gedeeltelijk is voortgezet uitsluitend door een ander dan de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam. X heeft na het initiële overleg besloten om het vooroverleg te staken en het verzoek ingetrokken.
5. Een verdere inhoudelijke analyse is daardoor achterwege gebleven.

Conclusie

Het verzoek tot zekerheid vooraf is ingetrokken. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de genoemde transactie zal worden beoordeeld in het kader van de reguliere behandeling van de aangifte Vpb.