rul-20220614-atr-000002

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf over de inhoudings- vrijstelling voor de Dividendbelasting en over de buitenlandse belastingplicht voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2026.

Feiten

X is een Coöperatie opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern in de industriële sector. X houdt middels diverse Nederlandse vennootschappen aandelen in meerdere buitenlandse deelnemingen. Y en Z, houden alle lidmaatschapsrechten in X. Y en Z zijn opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid vooraf over de toepassing van de inhoudingsvrijstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid en verder van de Wet op de Dividendbelasting 1965. Deze zekerheid vraagt men voor winstuitkeringen van X aan Y en Z. Men verzoekt ook om te bevestigen dat Y en Z naar aanleiding van hun belang in X niet buitenlands belastingplichtig zijn als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel a, van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als het verzoekende lichaam deel uitmaakt van een concern dat in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent (de zogenoemde economische nexus) en er bovendien voor rekening en risico van de verzoekende belanghebbende bedrijfseconomische operationele activiteiten worden uitgeoefend, waarvoor op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland aanwezig is.
2. Uit initieel overleg tussen partijen is naar voren gekomen dat in het voorliggende geval partijen van mening verschillen in hoeverre door X bedrijfseconomische operationele activiteiten in Nederland worden uitgevoerd, waarvoor op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland aanwezig is.
3. De verzoeker heeft na dit initiële overleg het verzoek om zekerheid vooraf ingetrokken. Een verdere inhoudelijke analyse is daardoor achterwege gebleven.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, omdat het verzoek is ingetrokken.