rul-20220614-apa-000001

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen aansluitend op een afspraak tot en met 31 december 2020.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde entiteit en is een joint venture van de Y-groep en van de Z- groep. De Y-groep, waarvan de moedermaatschappij is gevestigd buiten de Europese Unie (EU), is actief in de industriële sector en houdt zich bezig met het ontwikkelen, vervaardigen en verkopen van bepaalde producten. De Z-groep, waarvan de moedermaatschappij is gevestigd buiten de EU, is actief in de industriële sector en houdt zich bezig met het ontwikkelen, vervaardigen en verkopen van bepaalde producten In zijn hoedanigheid van loonproducent vervaardigt X producten ten behoeve van de Y-groep en van de Z-groep. X verkoopt deze producten aan A en B. A maakt onderdeel uit van de Y-groep en is gevestigd buiten de EU. B maakt onderdeel uit van de Z-groep en is gevestigd buiten de EU. De risico’s met betrekking tot de grondstoffen, voorraad en productie van X worden gedragen door buiten Nederland gevestigde tot de Y-groep respectievelijk Z-groep behorende vennootschappen. Op 31 december 2021 zijn de activiteiten van X feitelijk beëindigd en is vervolgens gestart met de sloop van de opstallen en het saneren van het terrein.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-length beloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-length beginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-length beginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-length beginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties. Evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van X als uitvoerend te duiden. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-length resultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de productieactiviteiten van X is echter geen CUP aangetroffen.
4. Een andere traditionele methode is de cost plus methode die uitgaat van de vergelijking van de brutomarges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval kosten als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning voor de productieactiviteiten.
5. Ten aanzien van de in het verzoek voorgestelde beloning en de voorgestelde behandeling van de sluitingskosten, heeft een beoordeling plaatsgevonden die tot een bij de functies, activa en risico’s van X passende uitkomst heeft geleid.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de productieactiviteiten van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de relevante operationele kosten at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 0,90% bedraagt en de upper quartile 11,80%. In de vaststellingsovereenkomst is een punt nabij de mediaan gehanteerd. De kosten die samenhangen met de sluiting van X zullen zonder winstopslag worden doorbelast aan de Y-groep en de Z-groep. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2024.