rul-20220531-rulov-000002

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend door X voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van artikel 10a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (“Wet Vpb”). Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2020/2021 tot en met 2024/2025 in verband met een herstructurering binnen de groep.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar Nederlands recht en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concernactief in de industriële sector. Het concern oefent in Nederland operationele activiteiten uit door middel van een aantal vennootschappen. Y is een vennootschap gevestigd in Europa en behoort ook tot het concern. Y functioneert binnen het concern als principaal voor de A en B business. Y oefent diverse control functies uit ten aanzien van de A en B business, bezit relevante immateriële activa en draagt de belangrijkste ondernemingsrisico’s. Op grond van bedrijfseconomische redenen heeft binnen het concern waartoe X en Y behoren een herstructurering plaatsgevonden. Onder andere heeft Y de principaalactiviteiten (inclusief activa en risico’s) met betrekking tot de A en B business in een aantal zakelijke transacties overgedragen aan X tegen schuldigerkenning. Hiervoor zijn financieringsovereenkomsten opgesteld die fiscaal kwalificeren als schulden. De voorwaarden van deze schulden zijn zakelijk. Y is onderworpen aan winstbelasting in haar land van vestiging. De verkoopprijs ter zake van de transacties met X alsmede de verschuldigde rente worden aldaar in de heffing betrokken. X beschikt over voldoende kundig personeel om de principaalactiviteiten na de overdracht uit te oefenen.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van artikel 10a van de Wet Vpb ten aanzien van de bovengenoemde schulden aan Y. Specifiek wil X bevestiging dat de aankoop van de principaalactiviteiten niet onder de reikwijdte van artikel 10a, eerste lid, Wet Vpb valt. X baseert zich onder andere op het besluit van de Staatssecretaris van Financiën inzake toepassing van artikel 10a Wet Vpb van 25 maart 2013 (met inachtneming van de wijzingen per 1 maart 2022) (“10a Besluit”). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Voorts is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Het concern oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. X en Y zijn verbonden lichamen in de zin van artikel 10a, eerste en vierde lid Wet Vpb. Artikel 10a, eerste lid Wet Vpb bepaalt dat renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – op schulden van dergelijke verbonden lichamen in aftrek beperkt worden voor zover die schulden verband houden met een aantal specifiek genoemde rechtshandelingen. X heeft via activa-passivatransacties activiteiten geworven van Y. activa-passivatransacties worden niet genoemd in artikel 10a, eerste lid Wet Vpb. In het 10a Besluit is ook bevestigd dat activa-passivatransacties in beginsel niet vallen onder de reikwijdte van artikel 10a, eerste lid, Wet Vpb maar dat de rentelasten mogelijk dan niet aftrekbaar zijn op grond van het leerstuk van fraus legis. X heeft in dit specifieke geval aannemelijk gemaakt dat dit niet het geval is.
4. De schulden van X aan Y vallen niet onder de reikwijdte van artikel 10a, eerste lid, Wet Vpb. De rente die X verschuldigd is aan Y is niet in aftrek beperkt door artikel 10a Wet Vpb.

Conclusie

De schulden van X aan Y die verband houden met aankoop van de principaalactiviteiten van Y vallen niet onder de reikwijdte van artikel 10a, eerste lid, Wet Vpb. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd gelijk aan de boekjaren 2020/2021 tot en met 2024/2025.