rul-20220531-apa-000001

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X staat aan het hoofd van een multinationaal concern, de X-groep, en is gevestigd in Nederland. Het concern houdt zich bezig met de ontwikkeling en verkoop van bepaalde diensten. De belangrijkste strategische functies en besluitvormingen van het concern worden uitgevoerd op het niveau van X. X is tezamen met andere Nederlandse entiteiten binnen het concern, eigenaar van belangrijk immaterieel actief van de groep. De economisch significante risico’s worden gecontroleerd en beheerd op het niveau van X. Binnen het concern zijn een aantal lokale verkoopentiteiten actief. Deze zijn zowel binnen als buiten de Europese Unie (EU) gevestigd. Deze lokale entiteiten verrichten routinematige activiteiten op het gebied van marketing en verkoop van de diensten die het concern aanbiedt. Deze activiteiten worden uitgevoerd binnen een centraal door X vastgesteld kader. De lokale entiteiten gaan contracten aan met externe klanten en factureren direct aan deze externe klanten. De lokale entiteiten bezitten geen belangrijke (immateriële) activa, en beheren, controleren en mitigeren geen economisch significante risico’s.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van de lokale entiteiten in vergelijking met die van X als uitvoerend te beschouwen. De lokale entiteiten kunnen daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en worden derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten die de lokale entiteiten uitoefenen voor X zijn echter geen CUPs aangetroffen. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst.
4. Bij het verzoek zijn twee benchmark studies gevoegd. Eén daarvan is van toepassing voor de verkoopentiteiten binnen de EU, de andere is van toepassing voor de verkoopentiteiten buiten de EU. Beide benchmark studies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van de verkoopentiteiten binnen de EU, respectievelijk buiten de EU.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de activiteiten verricht door de lokale verkoopentiteiten ten behoeven van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s-length is. In de overeenkomst is een percentage opgenomen voor de verkoopentiteiten binnen de EU, dit percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 1,49% bedraagt en de upper quartile 8,24% bedraagt. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. In de overeenkomst is een ander percentage opgenomen voor de verkoopentiteiten buiten de EU, dit percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,75% bedraagt en de upper quartile 6,92% bedraagt. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.