rul-20220510-atr-000001

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van de inhoudingsvrijstelling voor de Dividendbelasting, de kwalificatie van een fonds voor gemene rekening en de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men vraagt zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland, behoort tot een internationaal opererend concern, actief in de dienstverlenende sector, dat in het buitenland en in Nederland operationele activiteiten ontplooit. Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een staat buiten de Europese Unie waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden (Verdragsland A), is de aandeelhouder van X. Y drijft een materiele onderneming. In het kader van een herstructurering bestaat het voornemen om een fonds voor gemene rekening (Z), op te richten naar het recht van Nederland, die (in)direct belangen zal gaan houden in andere vennootschappen. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid vooraf over toepassing van de inhoudingsvrijstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid en verder van de Wet op de Dividendbelasting 1965. Deze zekerheid vraagt men voor winstuitkeringen van X aan haar aandeelhouder Y. Tevens wordt verzocht om zekerheid vooraf over de kwalificatie van Z voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet. Relevant hierbij is het besluit van 11 januari 2007, nr. CPP2006/1870M (Besluit Vennootschapsbelasting fonds voor gemene rekening, zoals gewijzigd bij besluit van 15 december 2015, nr. BLKB 2015/1511M). Daarnaast verzoekt Z om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) van toepassing is. Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelneming als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. De deelnemingsvrijstelling moet op het niveau van de directe deelneming worden getoetst. Tenslotte is relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel b, sub i van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat geen vooroverleg wordt gevoerd ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter als het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties is.
2. Uit initieel overleg tussen partijen is onvoldoende naar voren gekomen dat in het voorliggende geval de structuur niet is opgezet met als beweegreden belastingbesparing als bedoeld in paragraaf 3, onderdeel b, sub i van het hiervoor genoemde Besluit. Verzoeker heeft na dit initieel overleg besloten het vooroverleg te staken en het verzoek ingetrokken. Er heeft derhalve geen verdere inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.