rul-20220510-apa-000005

Aanleiding

X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde entiteit van de B-groep. De B-groep is een internationaal concern die actief is in de industriële sector. De B-groep ontwikkelt, produceert en verkoopt bepaalde producten. Y is gevestigd buiten de EU en vormt het operationele hoofdkantoor van de B-groep. X is een dienstverlener binnen de B-groep en verricht in dit kader contract development, engineering en ondersteunende diensten ten behoeve van Y. X voert haar activiteiten uit onder strikte aansturing van Y. Bij de uitoefening van de activiteiten draagt X beperkte risico’s en maakt zij geen gebruik van waardevolle immateriële activa.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijg en van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de fictieve transactie zijn de functies van X als uitvoerend te duiden. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de transactie en is aangemerkt als de tested party. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s- lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten die x uitoefent ten behoeve van Y zijn echter geen CUPs aangetroffen. Andere traditionele methodes gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval kosten als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de arm’s-lengthbeloning van X. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat voor de activiteiten van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de kosten at arm’s length is. In de vaststellingsovereenkomst zijn, conform hetgeen is overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, percentages opgenomen die zich bevinden binnen een range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen, waarvan: –ten aanzien van de contract development activiteiten het eerste kwartiel 4,67% bedraagt en het derde kwartiel 10,34%; en –ten aanzien van de engineering activiteiten het eerste kwartiel 1,8% bedraagt en het derde kwartiel 10,9%; Met betrekking tot de ondersteunende diensten die X verricht ten behoeve van Y, hebben partijen, conform hetgeen is overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten en conform paragraaf 6.3 van het Nederlandse Verrekenprijzenbesluit (no. 2018-6885), vastgesteld dat de vereenvoudigde methode, een winstopslag van 5% op de relevante kosten, kan worden toegepast. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024. Deze overeenkomst is ook van toepassing op de drie voorafgaande boekjaren.