rul-20220426-apa-000006

Aanleiding

X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is gevestigd in Nederland en is de principaal van een multinationale groep. Vanuit Nederland worden de diverse landen aangestuurd door X. De dochteronderneming Y voert werkzaamheden uit in land G (lid van de Europese Unie), en gebruikt daarbij rechten van X. Y maakt ook gebruik van de centrale dienstverlening en management aansturing van X. Dit betreft onder andere de activiteiten van de Raad van Bestuur, maar ook dienstverlening op het gebied van onder andere ICT, administratie en personeelszaken, hierna gezamenlijk “hoofdkantoordiensten”. X brengt een vergoeding in rekening bij Y voor de verleende diensten. X zoekt, onderhandelt en gaat verschillende licentieovereenkomsten aan met derde partijen voor het verkrijgen van Europese dan wel wereldwijde rechten voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden en voor het kunnen verkopen van (promotie)artikelen gerelateerd aan deze werkzaamheden. Voor deze rechten wordt vervolgens een sub-licentie gegeven aan de relevante dochterondernemingen, waaronder Y, die de werkzaamheden zullen uitvoeren. Deze activiteiten worden gedaan door afdeling A (“AD”) van X. Daarnaast heeft X ook een afdeling B (“BD”) die gerelateerde diensten verricht. X brengt een vergoeding in rekening bij Y voor de activiteiten van AD en BD. De zekerheid vooraf heeft betrekking op de volgende drie transacties. Transactie 1: X verleent hoofdkantoordiensten aan Y; Transactie 2: X verleent AD diensten aan Y; Transactie 3: X verleent BD diensten aan Y.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties zijn de functies van X in Transactie 2 en 3 als waardevol en uniek te duiden. Met betrekking tot Transactie 1, kan X worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transacties. X is voor Transactie 1 aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de Transacties 2 en 3 is een CUP aangetroffen. Met betrekking tot Transactie 1 is echter geen CUP aangetroffen.
4. Andere traditionele methodes gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges voor de bepaling van de beloning voor Transactie 1 (transactional net margin Method met in dit geval de relevante kosten als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmarkstudies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de arm’s-lengthbeloning voor Transacties 1, 2, en 3. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. Partijen hebben vastgesteld dat voor de beloning van X in Transactie 1 een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de totale kosten at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,7% bedraagt en de upper quartile 13%. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Ten aanzien van Transacties 2 en 3 zijn de bevoegde autoriteiten overeengekomen dat de beloning wordt vastgesteld als een op de verkoop gebaseerde vergoeding in de vorm van een percentage van de lokale omzet van Y. Deze vergoeding is gebaseerd op een CUP en bedraagt voor zowel Transactie 2 als Transactie 3 (<5%). Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 augustus 2018 tot en met 31 december 2023. Daarnaast zullen de overeengekomen verrekenprijsmethodes voor de APA-jaren met terugwerkende kracht worden toegepast op de boekjaren vanaf 1 augustus 2012 tot en met 31 juli 2018. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat voor de jaren 2012 tot en met 2019 de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.