rul-20220412-rulov-000005

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf dat X niet geacht wordt binnenlands belastingplichtig te zijn voor de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (“Wet Vpb”)

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie (EU– lidstaat). Y, een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap houdt 100% van de aandelen in X. Z, een natuurlijk persoon, is inwoner van Nederland en 100% aandeelhouder van Y alsmede bestuurder van X samen met twee andere bestuurders. X verricht managementdiensten aan W, een vennootschap opgericht naar en gevestigd in dezelfde EU– lidstaat waarin zij een belang heeft van minder dan 1/3. Z is naast bestuurder van X tevens werknemer van de in Nederland gevestigde Vaste inrichting van W. Z is voornemens om met een bepaalde regelmaat af te reizen naar de EU-lidstaat om aldaar tezamen met de rest van het bestuur de leidinggevende taken van het bestuur uit te oefenen en beslissingen omtrent X te nemen. X wordt aangemerkt als inwoner van de EU-lidstaat en is aldaar onderworpen aan winstbelasting. X is vanuit Nederlands fiscaal perspectief niet-transparant. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek ziet op zekerheid op vraag of X geacht wordt gevestigd te zijn in Nederland en dientengevolge aangemerkt moet worden als binnenlands belastingplichtige op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, Wet Vpb in combinatie met artikel 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Relevant is ook het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Voorts is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

Er is overleg geweest tussen partijen waarin de Belastingdienst heeft aangegeven twijfels te hebben om op voorhand op grond van het gepresenteerde feitencomplex te kunnen concluderen dat X niet gevestigd zal zijn in Nederland. Vervolgens heeft men besloten het verzoek om zekerheid vooraf in te trekken. Een initiële beoordeling of voldaan werd aan de voorwaarden uit het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter heeft plaatsgevonden. Hieruit kwam naar voren dat het niet duidelijk is of het vereiste van de economische nexus de gevraagde zekerheid in de weg zou staan.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.