rul-20220412-atr-000003

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de kwalificatie van een commanditaire vennootschap (CV) en zekerheid vooraf over de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een CV opgericht naar het recht van Nederland. Het doel van X is om investeerders samen te brengen (poolen) om zodoende kapitaal te investeren. De beherend vennoot van X is een besloten vennootschap opgericht naar het recht van Nederland. X oefent geen activiteiten uit in Nederland die het beleggingscriterium ontstijgen. De groep is actief in de dienstverlenende sector. De toetreding, vervanging en wijziging van de onderlinge gerechtigheid van de commanditaire vennoten in X is onderworpen aan de unanieme toestemming van alle vennoten, zowel commanditaire als beherende vennoten. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op de kwalificatie van de CV als besloten. Relevant hierbij is artikel 2, derde lid, onderdeel c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in combinatie met het besluit inzake commanditaire vennootschappen en het toestemmingsvereiste van 15 december 2015, nr. BLKB2015/1209M. Tevens vraagt de beheerder van X zekerheid vooraf dat geen sprake is van een Vaste inrichting in Nederland op basis van artikel 3, vierde lid, onderdeel b, vijfde lid en achtste lid in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

Gedurende de behandeling van het verzoek is de vraag gesteld of er commanditaire vennoten zijn welke zijn gevestigd in een jurisdictie genoemd in de Regeling laagbelastende staten en niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Dit blijkt het geval te zijn, waarop het verzoek is ingetrokken.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.