rul-20220329-rulov-000002

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf dat Nederland (gedeeltelijk) beperkt wordt in haar nationale heffingsrecht om toekomstige dividenden in de belastingheffing te betrekken op grond van het dividendartikel opgenomen in het relevante verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A), hierna “het Belastingverdrag”. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X is de moedervennootschap van een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting. X behoort tot een internationaal opererend concern in de dienstverlenende sector. In Nederland worden bedrijfseconomische activiteiten uitgeoefend door X en haar in Nederland gevestigde vennootschappen. X houdt ook het volledige belang in Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. Het (senior) personeel van Y verricht eveneens activiteiten voor X. Het belang in X wordt gehouden door A, een samenwerkingsverband opgericht naar het recht van Verdragsland A. Het belang in A wordt gehouden door B, een samenwerkingsverband opgericht naar het recht van Verdragsland A. Het belang van B wordt voor een zeer klein deel gehouden door C, een aantal individuen woonachtig in Verdragsland A; voor een minderheidsbelang door E, een vennootschap opgericht naar het recht van Verdragsland A en het restant (zijnde een groot meerderheidsbelang) door D, een beursgenoteerde vennootschap opgericht naar het recht van Verdragsland A. D is naar Nederlandse maatstaven vergelijkbaar met een beleggingsinstelling. D is de uiteindelijke tophoudster van de groep, en wordt in Verdragsland A onderworpen aan heffing. A, B en E worden aangemerkt als Hybride samenwerkingsverbanden (niet-transparant voor Nederlandse fiscale doeleinden, transparant voor Verdragsland A).

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid vooraf dat zij in het eerste jaar slechts 5% Dividendbelasting hoeft in te houden op dividenduitkeringen en dat zij in latere jaren de inhouding van Dividendbelasting achterwege kan blijven omdat het Nederlandse heffingsrecht op deze dividenden beperkt wordt op grond van het dividendartikel in het relevante Belastingverdrag. Relevant is hierbij artikel 4 van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB) en het Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A. Ook relevant hierbij is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. Het concern oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. In beginsel kan Nederland op basis van nationale wetgeving 15% Dividendbelasting heffen op de dividenden van X aan A. De inhoudingsvrijstelling van artikel 4, tweede lid van de Wet DB is niet van toepassing. D wordt, met uitzondering van het belang toerekenbaar aan C, gezien als de opbrengstgerechtigde door de werking van artikel 4, negende lid van de Wet DB. Echter, omdat D als opbrengstgerechtigde vergelijkbaar is met een beleggingsinstelling zou D de deelnemingsvrijstelling niet kunnen toepassen indien zij in Nederland zou zijn gevestigd. C kwalificeert ook niet voor de inhoudingsvrijstelling aangezien zij een groep individuen betreft.
4. Vervolgens is getoetst of dit heffingsrecht beperkt wordt door de werking van het Belastingverdrag.
5. Op basis van de algemene dividendbepaling in het Belastingverdrag worden dividenden tegen een verlaagd tarief belast in Nederland indien de persoon die de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een lichaam is dat onmiddellijk ten minste een bepaald percentage van het totale aantal stemmen in X bezit. De heffing van Dividendbelasting blijft geheel achterwege als de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een lichaam is van Verdragsland A dat gedurende de houdsterperiode in het Belastingverdrag eindigend op de datum waarop het dividend wordt aangegeven onmiddellijk aandelen heeft bezeten die minimaal een bepaald percentage vertegenwoordigen van het totale aantal stemmen in X, en waarbij de bepaling die de voordelen van het Belastingverdrag beperkt niet van toepassing is.
6. A is een Hybride samenwerkingsverband. In het verdrag is een regeling opgenomen waardoor een bestanddeel van het inkomen, de winst of een voordeel verkregen door A (zijnde transparant voor Verdragsland A) aangemerkt wordt als zijnde verkregen door een inwoner van Verdragsland A, voor zover dat bestanddeel voor de toepassing van het belastingrecht van Verdragsland A wordt behandeld als het inkomen, de winst of het voordeel van Verdragsland A.
7. Het inkomen van A is daardoor toerekenbaar aan haar directe aandeelhouders, C (individuen), D (beursgenoteerde vennootschap) en E. Aangezien E ook een Hybride samenwerkingsverband is dat door Verdragsland A als transparant wordt beschouwd, wordt het inkomen van E toegerekend aan D, haar 100% aandeelhouder.
8. Voor zover het inkomen van A toerekenbaar is aan C, is de faciliteit voor het verlagen of achterwege laten van Dividendbelasting niet van toepassing, en mag Nederland Dividendbelasting heffen tegen het regulier tarief.
9. In het Belastingverdrag is er een bepaling opgenomen die de verdragsvoordelen kan beperken voor bepaalde personen. Voor zover het inkomen toerekenbaar is aan D dient vastgesteld te worden of de beperking niet van toepassing is. D heeft aannemelijk gemaakt dat zij hieraan voldoet en de beperking van voordelen niet van toepassing is. Specifiek heeft D aangetoond dat zij voldoet aan de directe beurstoets zoals opgenomen in het Belastingverdrag. Gebaseerd op het bovenstaande worden de voordelen van het Belastingverdrag niet beperkt.

Conclusie

Gelet op het Belastingverdrag is ter zake van winstuitkeringen van X aan A, voor zover toerekenbaar aan D, en voor zover de houdsterperiode in het Belastingverdrag nog niet is verstreken, Nederlandse Dividendbelasting verschuldigd tegen een verlaagd tarief. Na het verstrijken van de houdsterperiode in het Belastingverdrag is ter zake van winstuitkeringen van X aan A, voor zover toerekenbaar aan D, geen Nederlandse Dividendbelasting verschuldigd. Ter zake van winstuitkeringen van X aan A, voor zover toerekenbaar aan C, is de faciliteit voor het verlagen of achterwege laten van Dividendbelasting niet van toepassing, en mag Nederland Dividendbelasting heffen tegen het regulier tarief. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 1 februari 2021 tot en met 31 december 2025. De gebruikelijke systematiek en formaliteiten die het Belastingverdrag voorschrijft zoals nader uitgewerkt in de Nederlandse uitvoeringsvoorschriften inzake het Belastingverdrag zijn van toepassing.