rul-20220329-apa-000004

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is gevestigd in Nederland en maakt onderdeel uit van een multinationale groep die actief is in de farmaceutische sector. Y is gevestigd in een Verdragsland buiten Europa en behoort ook tot de groep. Y is de eigenaar van bepaalde immateriële activa. Vanwege een reorganisatie draagt Y de immateriële activa over aan X. In het Verdragsland van Y zal de verkoopopbrengst worden belast. X zal zich bezighouden met de verdere ontwikkeling van de aangekochte immateriële activa. Hiervoor zal X relevant personeel in dienst nemen. Dit personeel zal in staat zijn om de onderzoeksactiviteiten te monitoren, aan te sturen en te coördineren. X wordt de eigenaar van nieuwe immateriële activa die zullen worden ontwikkeld. De gevraagde zekerheid vooraf ziet op de arm’s-lengthvergoeding voor de overdracht van de immateriële activa door Y aan X.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met partijen die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van een arm’s-lengthvergoeding. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de overdracht van de immateriële activa van Y aan X is echter geen CUP aangetroffen.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven in paragraaf 6.153 en 9.69 dat waarderingsmethoden, en in het bijzonder de discounted cash flow methode, gebruikt mogen worden om een arm’s-lengthvergoeding voor de overdracht van immateriële activa te bepalen. Bij deze methode wordt de waarde van de immateriële activa bepaald door het contant maken van toekomstige vrije kasstromen tegen een passende disconteringsvoet. Voor de overdracht van de immateriële activa van Y aan X is de arm’s-lengthvergoeding bepaald op basis van deze methode.
4. De bij het verzoek gevoegde waarderingsstudie is beoordeeld en passend gevonden voor de bepaling van een arm’s-lengthvergoeding voor de overdracht van de immateriële activa van Y aan X.
5. Met betrekking tot de overdracht zijn Y en X contractueel overeengekomen om voor de vastgestelde waarde van de immateriële activa een prijsaanpassingsclausule te hanteren. In overeenstemming met paragrafen 6.181 tot en met 6.195 van de OESO- richtlijnen en paragraaf 5.2 en 5.3 van het verrekenprijsbesluit is de in casu gehanteerde prijsaanpassingsclausule passend bevonden.

Conclusie

Partijen zijn overeengekomen dat de waardering heeft geleid tot een arm’s-lengthvergoeding voor de overdracht van de immateriële activa van Y aan X. De waarde van de overgedragen immateriële activa is vastgesteld op [$20 miljoen – $25 miljoen]. Partijen zijn overeengekomen dat een prijsaanpassingsclausule voor de vastgestelde waarde van de immateriële activa van toepassing is. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Belastingdienst en X ook overeenstemming hebben bereikt over een aspect dat niet valt onder het bereik van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het betreft hier de overeenkomst dat X over de geactiveerde waarde van de overgenomen activa kan afschrijven gedurende de economische levensduur. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 31 december 2021 tot en met 30 december 2026.