rul-20220322-atr-000002

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de kwalificatie van drie commanditaire vennootschappen (CV’s) en over de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X, Y en Z zijn CV’s opgericht naar het recht van Nederland. Het doel van X, Y en Z is om investeerders samen te brengen (poolen) om zodoende kapitaal te investeren. De beherend vennoot van X, Y en Z is een besloten vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en ook feitelijk in Nederland gevestigd. De groep is actief in de dienstverlenende sector. X, Y en Z zijn onderdeel van een concern dat bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent in Nederland. X, Y en Z oefenen geen activiteiten uit in Nederland die het beleggingscriterium ontstijgen. De toetreding, vervanging en wijziging van de onderlinge gerechtigdheid van de commanditaire vennoten in X, Y en Z is onderworpen aan de unanieme toestemming van alle vennoten, zowel commanditaire als beherende vennoten.

Rechtskader

Het verzoek van X, Y en Z om zekerheid vooraf ziet op de kwalificatie van de CV’s als besloten. Relevant hierbij is artikel 2, derde lid, onderdeel c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in combinatie met het besluit inzake commanditaire vennootschappen en het toestemmingsvereiste van 15 december 2015, nr. BLKB2015/1209M. Tevens vraagt de beherend vennoot van X, Y en Z zekerheid vooraf dat geen sprake is van een Vaste inrichting in Nederland op grond van artikel 3, vierde lid, vijfde lid en achtste lid in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of artikel 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel a van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat toegang tot het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als sprake is van voldoende economische nexus in Nederland. In dezelfde paragraaf 3, onderdeel a, laatste zin wordt hierop een uitzondering gemaakt, welke inhoudt dat de bepaling inzake de economische nexus naar zijn aard niet van toepassing is indien zekerheid wordt gevraagd over de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat X, Y en Z onderdeel zijn van een concern dat wel economische nexus heeft in Nederland.
2. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Voor de kwalificatie van de CV is het toestemmingsvereiste van belang. In artikel 2, derde lid, onderdeel c van de AWR wordt een CV gekwalificeerd als een open commanditaire vennootschap indien zonder voorafgaande toestemming de toetreding of vervanging van participanten mogelijk is. Een open CV is op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a of artikel 3, eerste lid, onderdeel a Wet Vpb onderworpen aan de Nederlandse Vennootschapsbelasting.
4. In de CV-overeenkomsten wordt vastgelegd dat participanten slechts mogen toe- en/of uittreden als voorafgaande schriftelijke toestemming is verkregen van alle participanten, dus zowel van de commanditaire als beherend vennoten. Aan het hiervoor aangehaalde besluit inzake het toestemmingsvereiste wordt voldaan. Dit betekent dat de CV’s voor Nederlandse fiscale maatstaven hebben te gelden als besloten CV’s en derhalve fiscaal transparant zijn.
5. Op grond van artikel 3, vierde lid, vijfde en achtste lid van de Wet Vpb wordt voor de toepassing van de Wet Vpb voor de invulling van het begrip ‘vaste inrichting’ verstaan het begrip ‘vaste inrichting’ zoals dat geldt voor de relevante bepalingen van de Wet Vpb of zoals dat geldt voor de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag.
6. Op grond van de relevante bepalingen in de Wet Vpb of van het toepasselijke belasting- verdrag is sprake van een Vaste inrichting als X, Y en Z een vaste bedrijfsinrichting hebben waarin de activiteiten van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend. Als de activiteiten echter uitsluitend van ondersteunende aard zijn, zal geen sprake zijn van een Vaste inrichting.
7. Zoals blijkt uit de feiten, oefenen X, Y en Z geen activiteiten uit in Nederland die het beleggingscriterium ontstijgen.
8. Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de in het buitenland gevestigde vennoten in X, Y en Z geen Vaste inrichting hebben in Nederland.

Conclusie

1. X, Y en Z, de CV’s, zijn voor Nederlandse fiscale maatstaven transparant. 2. De in het buitenland gevestigde vennoten in X, Y en Z drijven geen onderneming in Nederland door middel van een Vaste inrichting. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 25 november 2021 tot en met 31 december 2025.