rul-20220315-atr-000009

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf over de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2022 tot en met 2026 (aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2021).

Feiten

X is een besloten commanditaire vennootschap opgericht naar het recht van Nederland. Het doel van X is om investeerders samen te brengen (poolen) om zodoende kapitaal te investeren. Het betreft zowel Nederlandse als buitenlandse investeerders en zowel natuurlijke personen als rechtspersonen. De beheerder van X is een besloten vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en ook feitelijk in Nederland gevestigd. De groep is actief in de dienstverlenende sector. X oefent geen activiteiten uit in Nederland die het beleggingscriterium ontstijgen. De toetreding, vervanging en wijziging van de onderlinge gerechtigdheid van de commanditaire vennoten in X is onderworpen aan de unanieme toestemming van alle vennoten, zowel commanditaire als beherende vennoten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat geen sprake is van een vaste inrichting in Nederland op grond van artikel 3, vierde lid, vijfde lid en achtste lid in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of artikel 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel a van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat toegang tot het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als sprake is van voldoende economische nexus in Nederland. In dezelfde paragraaf 3, onderdeel a, laatste zin wordt hierop een uitzondering gemaakt, welke inhoudt dat de bepaling inzake de economische nexus naar zijn aard niet van toepassing is indien zekerheid wordt gevraagd over de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland.
2. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Op grond van artikel 3, vierde lid, vijfde en achtste lid van de Wet Vpb wordt voor de toepassing van de Wet Vpb voor de invulling van het begrip ‘vaste inrichting’ verstaan het begrip ‘vaste inrichting’ zoals dat geldt voor de relevante bepalingen van de Wet Vpb of zoals dat geldt voor de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag.
4. Op grond van de relevante bepalingen in de Wet Vpb of van het toepasselijke Belastingverdrag is sprake van een Vaste inrichting als X een vaste bedrijfsinrichting heeft waarin de activiteiten van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend. Als de activiteiten echter uitsluitend van ondersteunende aard zijn, zal geen sprake zijn van een Vaste inrichting.
5. Zoals blijkt uit de feiten, oefent X geen activiteiten uit in Nederland die het beleggingscriterium ontstijgen.
6. Eén van de investeerders in X is een in het buitenland gevestigde vennootschap. Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat deze in het buitenland gevestigde deelnemer in X geen Vaste inrichting heeft in Nederland.

Conclusie

De in het buitenland gevestigde deelnemer in X drijft geen onderneming in Nederland door middel van een Vaste inrichting.