Aanleiding
X heeft verzocht om zekerheid vooraf over de vraag of X subjectief is vrijgesteld van de Vennootschapsbelasting als buitenlands pensioenlichaam.
Feiten
X is een rechtspersoon gevestigd in en opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie. De activiteiten van X bestaan uit het verzekeren van pensioenen van personen in de private sector. X verzorgt diverse vormen van pensioen. De middelen van X kunnen uitsluitend worden aangewend ter uitvoering van de in haar statuten vastomlijnde activiteiten. Alle gekwalificeerde beroepsgroepleden die onder de verantwoordelijkheid vallen van de “beroepsvereniging” zijn verplicht lid van X. Het betreft zowel werknemers als zelfstandigen. X is subjectief vrijgesteld van de Vennootschapsbelasting in haarstaat van vestiging. X valt onder de pensioenwetgeving geldend in die lidstaat. X is voornemens (bestaande en toekomstige) investeringen in Nederlands vastgoed te gaan houden via samenwerkingsverbanden die transparant zijn vanuit Nederlands fiscaal perspectief.
Rechtskader
X verzoekt om zekerheid vooraf over de vrijstelling van subjectieve belastingplicht voor buitenlandse pensioenlichamen. Relevant zijn de artikelen 3, 5 en 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting (“Wet Vpb”), het Besluit van 25 november 2019, nr. 2019 – 187751 (met inachtneming van de laatste wijzigingen) inzake subjectieve vrijstelling (“Besluit subjectieve vrijstellingen”), het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. In paragraaf 3, onderdeel a van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat toegang tot het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als sprake is van voldoende economische nexus in Nederland. Deze bepaling inzake de economische nexus is naar haar aard niet toepasbaar omdat zekerheid wordt gevraagd over de subjectieve vrijstelling voor buitenlandse pensioenlichamen.
2. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel de doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. Tenzij X in aanmerking komt voor de gevraagde subjectieve vrijstelling, zal zij als gevolg van de voorgenomen investeringen buitenlands belastingplichtig worden voor de Vennootschapsbelasting op grond van artikel 3 juncto artikel 17a Wet Vpb.
5. Om in aanmerking te komen voor de gevraagde subjectieve vrijstelling van artikel 5 Wet Vpb dient X kort gezegd aan te tonen dat haar pensioenregeling naar haar aard en strekking overeenkomt met een Nederlandse kwalificerende pensioenregeling. Dit kan door aan te tonen dat zij voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in paragraaf 3.3 van het Besluit subjectieve vrijstellingen.
6. De Belastingdienst heeft de van X ontvangen gegevens beoordeeld aan de hand van deze voorwaarden. X voldoet aan alle voorwaarden met uitzondering van voorwaarde K omdat de regeling van X openstaat voor zelfstandigen en niet beperkt is tot gewezen werknemers.
7. Ten aanzien van voorwaarde K is een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 Algemene Wet Rijksbelastingen in behandeling genomen door het Ministerie van Financiën.
Conclusie
X voldoet aan alle voorwaarden voor de gevraagde subjectieve vrijstelling als buitenlands pensioenlichaam met uitzondering van voorwaarde K van het Besluit subjectieve vrijstellingen. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025. Ten aanzien van voorwaarde K is een verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 Algemene Wet Rijksbelastingen in behandeling genomen door het Ministerie van Financiën.