rul-20220208-apa-000008

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is de in Nederland gevestigde principaal van de Z-groep. De Z-groep is een internationaal opererende groep en houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en distributie van bepaalde producten. X is onder meer verantwoordelijk voor de strategie, de algemene aansturing, en de productontwikkeling. X heeft in verschillende landen een eigen verkoopentiteit, die centraal worden aangestuurd door X. Deze verkoopentiteiten zijn geen eigenaar van waardevolle activa en dragen slechts beperkte risico’s. X heeft tevens verkoopentiteiten die gevestigd zijn in een staat die voorkomt op de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. De productie wordt zowel uitgevoerd door X zelf als door een buitenlandse gelieerde producent. De buitenlandse gelieerde producent kan worden getypeerd als “contract manufacturer”. De Z-groep maakt gebruik van een intern inkoopkantoor dat ondersteunende inkoopactiviteiten uitvoert, waaronder het selecteren en onderhandelen met leveranciers, binnen de kaders zoals aangegeven door X. De gevraagde zekerheid vooraf ziet op de volgende transacties: –Verkoopactiviteiten door de lokale verkoopentiteiten, gevestigd in verschillende landen, ten behoeve van X; –Productieactiviteiten door de producent, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (EU), ten behoeve van X; –Inkoopactiviteiten door een inkoopkantoor, gevestigd in een niet-EU land, ten behoeve van X.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de vennootschaps- belasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belasting- heffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO- richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO- richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties. Op de transacties met de verkoopentiteiten die gevestigd zijn in een staat die voorkomt op de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden, zoals genoemd in paragraaf 3 van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, wordt geen zekerheid vooraf gegeven.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van de lokale verkoopentiteiten, de producent en het inkoopkantoor (hierna: de routinematige entiteiten) in vergelijking met die van X als uitvoerend te beschouwen. De routinematige entiteiten kunnen daarom worden beschouwd als de minst complexe partijen in de gelieerde transactie met X en zijn derhalve aangemerkt als tested parties.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten die de routinematige entiteiten uitoefenen voor X zijn echter geen CUPs aangetroffen. Andere traditionele methodes gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (Transactional Net Margin Method met in dit geval voor de productie- en inkoopactiviteiten de kosten en voor de verkoopactiviteiten de omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst.
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van de routinematige entiteiten.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de verkoopactiviteiten door de lokale verkoopentiteiten (met uitzondering van de verkoopentiteiten die in een staat zijn gevestigd die voorkomt op de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden) ten behoeve van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,16% bedraagt en de upper quartile 6,83%. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd. Partijen hebben vastgesteld dat voor de productieactiviteiten door de producent ten behoeve van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de totale kosten van de producent at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,57% bedraagt en de upper quartile 9,51%. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd. Partijen hebben vastgesteld dat voor de inkoopactiviteiten door het inkoopkantoor ten behoeve van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de operationele kosten van het inkoopkantoor at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 6,14% bedraagt en de upper quartile 25,04%. In de vaststellingsovereenkomst is de mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.