rul-20220118-atr-000007

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X houdt direct en indirect verschillende vennootschappen die opgericht zijn naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland zijn gevestigd. X en de Nederlandse vennootschappen (hierna: verzoekende lichamen) behoren tot een internationaal opererend concern dat actief is in de industriële en handelssector. Het concern ontplooit in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten. De verzoekende lichamen functioneren als houdstervennootschappen voor het concern en zijn actief betrokken bij de aansturing van hun deelnemingen. Hiervoor is voldoende personeel aanwezig in Nederland. Daarnaast verricht een aantal van de verzoekende lichamen operationele activiteiten in Nederland. Eén van de verzoekende lichamen functioneert als regionaal hoofdkantoor en principaal van het concern. De activiteiten in Nederland worden uitgeoefend door [301-500] werknemers. De tophoudster van het concern is gevestigd in een land buiten de Europese Unie (EU) en houdt indirect het aandelenbelang in de verzoekende lichamen. De verzoekende lichamen houden op hun beurt aandelen in verschillende vennootschappen opgericht naar het recht van en gevestigd in landen binnen en buiten de EU (hierna: de deelnemingen). Een deel van de deelnemingen drijft een actieve onderneming en verricht activiteiten die in het verlengde liggen van de activiteiten van het concern. Sommige deelnemingen functioneren als houdstervennootschappen en houden belangen in operationele entiteiten die activiteiten verrichten die in het verlengde liggen van de activiteiten van het concern. Drie deelnemingen verrichten geen operationele activiteiten en zijn inactief. In het kader van een zakelijke herstructurering met als doel om de groepsstructuur te simplificeren en rationaliseren vragen de verzoekende lichamen zekerheid vooraf over toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

Rechtskader

Het verzoek van de verzoekende lichamen om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in het negende lid van artikel 13 Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in het elfde lid van artikel 13 Wet Vpb. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Het concern oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van de verzoekende lichamen uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van de verzoekende lichamen binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties aangezien de transacties voortvloeien uit het voornemen om de groepsstructuur te simplificeren en rationaliseren.
4. De deelnemingen van de verzoekende lichamen hebben allen een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse besloten vennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, CP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), zodat de deelnemingen kwalificeren als niet-transparant. Met uitzondering van een aantal deelnemingen houden de verzoekende lichamen een belang van tenminste 5% in de deelnemingen. De belangen die kleiner zijn dan 5% worden op grond van artikel 13, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet Vpb aangemerkt als een deelneming. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
5. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de deelnemingen niet dienen te worden aangemerkt als beleggingsdeelnemingen in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb. De oogmerktoets is niet beoordeeld met betrekking tot de inactieve deelnemingen. Waar hierna gesproken wordt over ‘de deelnemingen’ wordt derhalve niet naar de inactieve deelnemingen verwezen.
6. Ten aanzien van de deelnemingen is er sprake van een gemengd oogmerk, omdat er naast ondernemingsactiviteiten ook financieringsactiviteiten in de zin v an artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb worden verricht door de deelnemingen en/of hun dochtervennootschappen. Derhalve is beoordeeld bij welk oogmerk het zwaartepunt ligt; ondernemen of beleggen. In casu is aannemelijk gemaakt dat het zwaartepunt bij het ondernemen ligt, waarbij is gekeken naar de activiteiten van de werknemers, de omzet, de winst en de activa. Gelet op het feit dat de verzoekende lichamen als zodanig een relatie leggen tussen de bedrijfsmatige activiteiten van het concern en de activiteiten van de deelnemingen en hun dochtervennootschappen, worden de deelnemingen aldus niet als belegging gehouden en wordt voldaan aan de oogmerktoets, zoals opgenomen in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
7. Voor de volledigheid is tevens globaal bekeken of wordt voldaan aan de bezittingentoets van artikel 13, elfde lid, onderdeel b, van de Wet Vpb. Uit de verstrekte informatie kan worden opgemaakt dat de bezittingen van de deelnemingen onmiddellijk of middellijk, doorgaans niet voor meer dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen.
8. De uitzonderingen van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb zijn niet van toepassing, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt ten aanzien van de belangen van de verzoekende lichamen in de deelnemingen.
9. Met betrekking tot de inactieve deelnemingen is op basis van artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb beoordeeld of er sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Er is (onder andere) sprake van een kwalificerende beleggingsdeelneming als de bezittingen, onmiddellijk of middellijk, van een deelneming niet doorgaans voor meer dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen. Uit de verstrekte informatie kan worden opgemaakt dat de bezittingen van de inactieve deelnemingen onmiddellijk of middellijk, doorgaans niet voor meer dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen. Dit betekent dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op de belangen in de inactieve deelnemingen op basis van de bezittingentoets van artikel 13, elfde lid, onderdeel b, van de Wet Vpb.

Conclusie

De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op de belangen van de verzoekende lichamen in de deelnemingen. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.