rul-20220111-atr-000009

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern (de A-groep), actief in de dienstverlenende sector. De A-groep heeft in Nederland verschillende vennootschappen. In Nederland worden door X en de Nederlandse groepsvennootschappen bedrijfseconomische activiteiten uitgeoefend door [301-500] werknemers (X-groep). X is een Houdstervennootschap die zich – naast andere activiteiten – actief bezighoudt met het aansturen van haar deelnemingen. Als gevolg van een juridische fusie in de eerste helft van het boekjaar 2020 tussen X en haar (toenmalige) aandeelhouder Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland, is het vermogen van Y, de verdwijnende vennootschap, onder algemene titel overgegaan op X, de verkrijgende vennootschap. Y is na de fusie niet langer zelfstandig belastingplichtig. Door de fusie heeft X de door Y gehouden belangen in verschillende deelnemingen, opgericht naar het recht van een staat buiten de Europese Unie (EU), verkregen. X houdt (nagenoeg) alle aandelen in verschillende deelnemingen, opgericht naar het recht van een staat buiten de EU. Verder houdt X een belang van minder dan 5% in een deelneming, opgericht naar het recht van een staat buiten de EU. De meeste deelnemingen zijn operationele vennootschappen en zijn net als het concern actief in de dienstverlenende sector. De activiteiten van de deelnemingen liggen in het verlengde van de activiteiten van de groep in haar geheel. Enkele deelnemingen zijn slapend (‘dormant’) en in hun land van vestiging onderworpen aan een winstbelasting. A is de tophoudster van dit concern en is gevestigd in een staat buiten de EU. A is beursgenoteerd en treedt op als hoofdkantoor van de groep. A verricht sturende activiteiten voor de A-groep in haar geheel.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de toepassing van de deelnemingsvrijstelling ter zake van de belangen van X in de door haar gehouden buitenlandse deelnemingen. Bij toepassing van de deelnemingsvrijstelling dient er voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er mag tevens geen sprake zijn van een als belegging gehouden deelneming als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. De deelnemingsvrijstelling moet op het niveau van de directe deelnemingen worden getoetst. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De A-groep oefent in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is op de belangen van X in haar buitenlandse deelnemingen. X houdt meer dan 5% van de aandelen in ieder van de buitenlandse deelnemingen. Ten aanzien van één deelneming wordt voldaan aan de eis om ten minste 5% van de aandelen te houden middels de meetrekregeling op grond van artikel 13, vijfde lid, onderdeel a van de Wet Vpb. De buitenlandse deelnemingen hebben voorts ieder een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse besloten vennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, CP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), zodat zij kwalificeren als niet-transparante entiteiten met een in aandelen verdeeld kapitaal. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
4. Vervolgens is beoordeeld of de buitenlandse deelnemingen voldoen aan de oogmerktoets en derhalve niet dienen te worden aangemerkt als beleggingsdeelnemingen in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
5. Op basis van de parlementaire geschiedenis wordt aan deze toets voldaan indien de deelneming een materiële onderneming drijft en de ondernemingsactiviteiten van de deelneming overeenkomen met de activiteiten van de groep in haar geheel.
6. De meeste deelnemingen zijn operationele vennootschappen. Zij verrichten activiteiten die in het verlengde liggen van de activiteiten van het concern in haar geheel. X legt een relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten van de (uiteindelijke) moedermaatschappij en de activiteiten van de kleindochtermaatschappijen. Het oogmerk van het houden van de deelnemingen is om een hoger rendement te behalen dan wat bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. De deelnemingen worden aldus niet als belegging gehouden. Om deze reden is voor deze buitenlandse deelnemingen voldaan aan de oogmerktoets, zoals opgenomen in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
7. De uitzonderingen van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb zijn niet van toepassing, zodat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is bij X op haar belangen in de meeste buitenlandse deelnemingen.
8. Bij een paar deelnemingen wordt niet aan de oogmerktoets voldaan, omdat dit slapende vennootschappen zijn. Deze deelnemingen worden aangemerkt als beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb. Er is beoordeeld of ten aanzien van deze deelnemingen sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming waarop de deelnemingsvrijstelling alsnog van toepassing is. Van een kwalificerende beleggingsdeelneming is onder andere sprake als de deelneming is onderworpen aan een naar Nederlandse begrippen reële heffing. Dit is het geval als de deelneming is onderworpen aan een belasting naar de winst met een statutair tarief van ten minste 10%, zonder relevante stelstelafwijkingen. Daar wordt hier aan voldaan.

Conclusie

De deelnemingsvrijstelling is van toepassing bij X op de belangen die zij houdt in de buitenlandse deelnemingen. Bovenstaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.