rul-20220111-atr-000007

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2019 tot en met 2023.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern (de A-groep), actief in de dienstverlenende sector. De A-groep heeft in Nederland verschillende vennootschappen. In Nederland worden door X en de Nederlandse groepsvennootschappen bedrijfseconomische activiteiten uitgeoefend door [301-500] werknemers (X-groep). X houdt (nagenoeg) alle aandelen in verschillende deelnemingen, opgericht naar het recht van een staat buiten de Europese Unie (EU). Verder houdt X een belang van minder dan 5% in een deelneming, opgericht naar het recht van een staat buiten de EU. Daarnaast houdt X alle aandelen in Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. Alle buitenlandse deelnemingen zijn operationele vennootschappen en zijn net als het concern actief in de dienstverlenende sector. De activiteiten van de deelnemingen liggen in het verlengde van de activiteiten van de groep in haar geheel. A is de tophoudster van dit concern en is gevestigd in een staat buiten de EU. A is beursgenoteerd en treedt op als hoofdkantoor van de groep. A verricht sturende activiteiten voor de A-groep in haar geheel. Als gevolg van een juridische fusie in de eerste helft van het boekjaar 2020 tussen X en Y is het vermogen van X, de verdwijnende vennootschap, onder algemene titel overgegaan op Y, de verkrijgende vennootschap. X is na de fusie niet langer zelfstandig belastingplichtig. Verder was de aangifte Vennootschapsbelasting 2019 (aangifte Vpb) van X reeds ingediend en is de aangifte Vpb 2020 van X ingediend tijdens de behandeling van het verzoek. Het verzoek is buiten behandeling gesteld.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf ziet allereerst op de toepassing van de deelnemingsvrijstelling ter zake van de belangen van X in door haar gehouden buitenlandse deelnemingen. Bij toepassing van de deelnemingsvrijstelling dient er voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er mag tevens geen sprake zijn van een als belegging gehouden deelneming als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. De deelnemingsvrijstelling moet op het niveau van de directe deelnemingen worden getoetst. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De A-groep oefent in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van de X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Als gevolg van een juridische fusie in de eerste helft van het boekjaar 2020 tussen X en Y is het vermogen van X, de verdwijnende vennootschap, onder algemene titel overgegaan op Y, de verkrijgende vennootschap. X is na de fusie niet langer zelfstandig belastingplichtig. De verkrijgende vennootschap heeft separaat een verzoek tot vooroverleg ingediend. Verder was de aangifte Vennootschapsbelasting 2019 (aangifte Vpb) reeds ingediend en is de aangifte Vpb 2020 ingediend tijdens de behandeling van het verzoek.
4. Op grond van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter in combinatie met artikel 2b van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen is sprake van een voorafgaande grensoverschrijdende Ruling indien de Ruling tot stand komt voordat de belastingaangifte is ingediend (over het tijdvak waarin de betreffende transactie heeft plaatsgevonden). Tijdens de behandeling van het desbetreffende verzoek is de aangifte Vpb ingediend. In deze aangifte is de transactie verwerkt waarop het verzoek voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ziet. Gelet op de indiening van de aangifte Vpb is er vanaf het moment van indienen van de aangifte Vpb niet langer sprake van het verkrijgen van zekerheid vooraf. Daarom is een verdere inhoudelijke analyse van het verzoek achterwege gebleven.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, omdat geen sprake (meer) is van een Ruling met internationaal karakter als bedoeld in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het verzoek tot vooroverleg is buiten behandeling gesteld. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de genoemde transactie zal worden beoordeeld in het kader van de reguliere behandeling van de aangifte Vpb.