Aanleiding
Er is een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over de aanwezigheid van een Vaste inrichting. Men wenst zekerheid vooraf voor de boekjaren 2019 tot en met 2023.
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een land in de Europese Unie (Verdragsland A) en maakt onderdeel uit van een multinationaal concern. Het concern houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en distributie van bepaalde producten. X is verantwoordelijk voor de hoofdkantoorfunctie van het concern. X verricht zodoende wereldwijde hoofdkantoorfuncties als IT, HR, finance, legal, risk management en insurance, communicatie en marketing ten behoeve van de operationele groepsvennootschappen. Het concern beschikt in Nederland over een aantal operationele vennootschappen met [151 – 300] personeelsleden. X heeft een kantoor in Nederland. Vanuit dat kantoor verricht de CEO en bestuursvoorzitter van het concern dienstverlenende activiteiten voor rekening en risico van X op het gebied van management. Deze activiteiten zijn niet ondersteunend van aard.
Rechtskader
Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat sprake is van een Vaste inrichting in Nederland ziet op de toepassing van artikel 3, vierde lid, onderdeel a, in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a, Wet Vpb. Als sprake is van een Vaste inrichting op basis van dit artikel, dient op basis van de relevante bepalingen van het Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A te worden bepaald of Nederland wel kan heffen. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. De groep oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Vanuit Nederland wordt een groot deel van de activiteiten van het concern uitgeoefend en er liggen vooral commerciële redenen ten grondslag aan de keuze voor Nederland.
4. X kan op grond van artikel 3, vierde lid, onderdeel a in combinatie met artikel 17 van de Wet Vpb buitenlands belastingplichtig zijn. Op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel a van de Wet Vpb kan sprake zijn van buitenlandse belastingplicht indien een onderneming, of een gedeelte daarvan, in Nederland wordt gedreven door middel van een Vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger. Op grond van artikel 3, vierde lid, onderdeel a van de Wet Vpb wordt voor de toepassing van de Wet Vpb voor de invulling van het begrip “vaste inrichting” of “vaste vertegenwoordiger” verstaan het begrip “vaste inrichting” zoals dat geldt voor de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag. Daarom wordt direct getoetst of er op basis van de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag geheven kan worden.
5. Op grond van de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag is sprake van een Vaste inrichting als X een vaste bedrijfsinrichting heeft waarin de activiteiten van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend. Als deze activiteiten echter uitsluitend van ondersteunende aard zijn, zal geen sprake zijn van een Vaste inrichting.
6. De activiteiten die X verricht in Nederland zijn geen activiteiten van ondersteunende aard in de zin van de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag. Hierdoor leiden de activiteiten van X in Nederland tot een Vaste inrichting zoals bedoeld in het toepasselijke Belastingverdrag.
Conclusie
De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt dat de activiteiten van X in Nederland leiden tot de aanwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. In deze vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat – gelet op artikel 3, vierde lid van de Wet Vpb in combinatie met artikel 5 van het relevante verdrag – X haar onderneming uitoefent met behulp van een Vaste inrichting in Nederland voor de toepassing van de Wet Vpb. De vaststellingsovereenkomst heeft een looptijd van 1 april 2019 tot en met 31 december 2023.