rul-20211228-apa-000007

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is het in Nederland gevestigde hoofdkantoor van de Z-groep. De Z-groep is een internationaal opererende groep in de dienstverlenende sector. Bijna de helft van het aantal werknemers van de groep is werkzaam in Nederland. X is binnen de Z-groep onder meer verantwoordelijk voor het strategisch management, sales en accountmanagement, alsmede de R&D en marketing functies. Onderdeel van de Z-groep zijn diverse groepsmaatschappijen, die werkzaamheden verrichten in categorie A of B. De A groepsmaatschappijen verrichten ondersteunende activiteiten ten behoeve van X op het gebied van klantenservice. De B groepsmaatschappijen verrichten ondersteunende activiteiten ten behoeve van X op het gebied van account management en daarmee samenhangende diensten. De gevraagde zekerheid vooraf ziet op de volgende transactie tussen X en de A groepsmaatschappijen (“A”): –Dienstverlenende activiteiten op het gebied van klantenservice door A ten behoeve van X. Daarnaast wordt zekerheid vooraf gevraagd op de volgende transactie tussen X en de B groepsmaatschappijen (“B”): –Dienstverlenende activiteiten op het gebied van account management door B ten behoeve van X.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb – omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van A en B in vergelijking met die van X als uitvoerend te beschouwen. A en B kunnen daarom worden beschouwd als de minst complex e partij in de gelieerde transactie en zijn derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten die A en B uitoefenen voor X zijn echter geen CUPs aangetroffen. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval kosten en omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst.
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van A en B.

Conclusie

–Partijen hebben vastgesteld dat voor de concerndienstverlening van A ten behoeve van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de relevante operationele kosten van A at arm’s-length is. Het gehanteerde percentage valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 1,7% bedraagt en de upper quartile 11,0%. In de vaststellingsovereenkomst is de afgeronde mediaan gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024. –Voor de concerndienstverlening van B ten behoeve van X wordt een gecombineerde beloning gehanteerd op basis van kosten met een opslag en een percentage van de relevante omzet. Partijen hebben vastgesteld dat voor de gecombineerde beloning een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de relevante omzet van B at arm’s-length is, waarbij het percentage valt binnen een interquartile range waarvan de lower quartile 0,4% bedraagt en upperquartile 3,0%. In de vaststellingsovereenkomst is de afgeronde mediaan gehanteerd met, gezien de specifieke feiten en omstandigheden, een toegestane jaarlijkse afwijking van het werkelijke resultaat van maximaal 20% ten opzichte van de afgeronde mediaan. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.