rul-20211221-atr-000016

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025, aansluitend op een eerdere afspraak tot en met 2020.

Feiten

X, Y en Z zijn vennootschappen opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd en maken deel uit van een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting, waarvan X de moedermaatschappij is. X, Y en Z behoren tot een internationaal opererend concern dat actief is in de industriële sector. De tophoudster van het concern is gevestigd in een land buiten de Europese Unie (EU) en houdt indirect het aandelenbelang in X, Y en Z. In Nederland worden door de fiscale eenheid bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door [76- 150] werknemers in Nederland. X, Y en Z functioneren als houdstervennootschappen voor het concern en zijn actief betrokken bij de aansturing van hun deelnemingen. Hiervoor is voldoende personeel aanwezig in Nederland dat in dienst is bij de fiscale eenheid. Daarnaast functioneert Z als distributeur in Nederland. X, Y en Z houden deelnemingen die opgericht zijn naar het recht van en gevestigd in landen binnen en buiten de EU. De meeste deelnemingen van X, Y en Z drijven actieve ondernemingen en verrichten activiteiten die in het verlengde liggen van de activiteiten van het concern. Sommige deelnemingen functioneren als houdstervennootschappen en houden belangen in operationele entiteiten die activiteiten verrichten die in het verlengde liggen van de activiteiten van het concern. Daarnaast is er één deelneming die financieringsactiviteiten voor het concern verricht. Deze deelneming is onderworpen aan een winstbelasting in het land van vestiging. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat één van de deelnemingen van Y gevestigd is in een jurisdictie die is opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Er wordt geen zekerheid gegeven ten aanzien van deze deelneming (waar hierna gesproken wordt over ‘de deelnemingen’ wordt derhalve niet naar deze deelneming verwezen).

Rechtskader

Het verzoek van X, Y en Z om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in het negende lid van artikel 13 Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in het elfde lid van artikel 13 Wet Vpb. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Het concern oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X, Y en Z uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van de vennootschappen binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. De deelnemingen van X, Y en Z hebben allen een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse besloten vennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, CP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), zodat de deelnemingen kwalificeren als niet-transparant. Met uitzondering van twee deelnemingen houden X, Y en Z een belang van tenminste 5% in de deelnemingen. De belangen die kleiner zijn dan 5% worden op grond van artikel 13, vijfde lid, onderdeel a, van de Wet Vpb aangemerkt als een deelneming. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
5. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de deelnemingen niet dienen te worden aangemerkt als beleggingsdeelnemingen in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
6. X, Y en Z leggen als zodanig een relatie tussen de bedrijfsmatige activiteiten van het concern en de activiteiten van de deelnemingen en de entiteiten die door deze deelnemingen worden gehouden. Daarnaast drijft Z een materiële onderneming en liggen de activiteiten van haar deelnemingen in het verlengde van de activiteiten van Z. Het oogmerk van Z van het houden van haar deelnemingen is om een hoger rendement te behalen dan wat bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. Om deze reden is voor de deelnemingen, mogelijk met uitzondering van twee deelnemingen van X, die hierna worden besproken, aan de oogmerktoets, zoals opgenomen in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, voldaan.
7. Ten aanzien van één van de deelnemingen van X is sprake van een gemengd oogmerk, omdat door dochtervennootschappen van deze deelneming naast ondernemingsactiviteiten ook activiteiten worden verricht die aangemerkt zouden kunnen worden als activiteiten in de zin van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb. Derhalve is beoordeeld bij welk oogmerk het zwaartepunt ligt; ondernemen of beleggen. In casu is aannemelijk gemaakt dat het zwaartepunt bij het ondernemen ligt, waarbij is gekeken naar de activiteiten van de werknemers, de omzet, de winst en de activa. Gelet op het feit dat X als zodanig een relatie legt tussen de bedrijfsmatige activiteiten van het concern en de activiteiten van de deelneming en haar dochtervennootschappen, wordt de deelneming aldus niet als belegging gehouden en wordt voldaan aan de oogmerktoets, zoals opgenomen in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb. Voor de volledigheid is tevens globaal bekeken of wordt voldaan aan de bezittingentoets van artikel 13, elfde lid, onderdeel b, van de Wet Vpb. Uit de verstrekte informatie kan worden opgemaakt dat de bezittingen van de deelneming onmiddellijk of middellijk, doorgaans niet voor meer dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen.
8. Met betrekking tot een andere deelneming van X wordt niet voldaan aan de oogmerktoets van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb. Op grond van artikel 13, tiende lid, onderdeel b, van de Wet Vpb wordt deze deelneming namelijk geacht een beleggingsdeelneming te zijn, aangezien haar functie grotendeels zal bestaan uit financieringsactiviteiten in de zin van artikel 13, tiende lid, onderdeel b, van de Wet Vpb. Derhalve is op basis van artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb beoordeeld of er sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming waarop de deelnemingsvrijstelling alsnog van toepassing is.
9. Van een kwalificerende beleggingsdeelneming is onder andere sprake als de deelneming is onderworpen aan een naar Nederlandse maatstaven reële heffing. Dit is het geval als de deelneming wordt onderworpen aan een heffing van tenminste 10% belasting naar de winst, zonder relevante stelselafwijkingen. Uit de verstrekte informatie kan worden opgemaakt dat de deelneming onderworpen is aan een naar Nederlandse maatstaven reële heffing. Om deze reden is aan de onderworpenheidstoets van artikel 13, elfde lid, onderdeel a, van de Wet Vpb voldaan en is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op het belang van X in deze deelneming.
10. De uitzonderingen van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb zijn niet van toepassing op de overige deelnemingen, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt ten aanzien van de belangen van X, Y en Z in hun deelnemingen.

Conclusie

De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op de belangen van X, Y en Z in de deelnemingen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Belastingdienst en X ook overeenstemming hebben bereikt over aspecten die niet vallen onder het bereik van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het betreft hier de deelnemingsvrijstelling in de nationale situatie. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.