rul-20211221-apa-000014

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde entiteit en maakt onderdeel uit van de Y-groep. De Y-groep is actief in de dienstverlenende sector. De uiteindelijke moedermaatschappij van de Y-groep is in Nederland gevestigd. Vanaf 2018 bepaalt X het algemene strategische raamwerk en stuurt verschillende functies binnen de waardeketen aan en creëert hiermee ook immateriële activa. De door X ondernomen activiteiten en ontwikkelde immateriële activa worden ter beschikking gesteld aan operationele entiteiten binnen Europa. De operationele entiteiten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten en exploitatie van het concept in hun lokale markt binnen de kaders gezet door X. De operationele entiteiten hebben een bepaalde mate van autonomie om zelfstandig te opereren en dragen de risico’s die samenhangen met haar bedrijfsactiviteiten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning) voor X. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb 1969 omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de betreffende bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-Richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de Verrekenprijzen tussen X en de operationele entiteiten zijn echter geen CUP’s aangetroffen.
3. Vanwege de hoge mate van verwevenheid en de waardevolle en unieke bijdrage die beide partijen leveren aan de transactie is de profit split methode geselecteerd om de arm’s- length beloning te bepalen. De profit split methode wordt toegepast op de restwinst die overblijft na het belonen van de ondersteunende activiteiten. De restwinst wordt verdeeld op basis van de relatieve bijdrage van beide partijen.
4. X heeft aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van X en de operationele entiteiten in hoge mate geïntegreerd zijn. Zowel X als de buitenlandse Europese operationele vennootschappen oefenen de kernfuncties van de onderneming uit en lopen allebei de bijbehorende risico’s.
5. De hoogte van de beloning voor toepassing van de profit split methode is adequaat onderbouwd. Op basis van de verwachte omzet en winst is de profit split methode omgezet naar een vast percentage afhankelijk van de omzet. De beloning is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X in relatie tot deze activiteiten. Er is sprake van een gefaseerde invoering.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de door X verrichte functies voor de operationele entiteiten binnen Europa een profit split methode tot een arm’s-lengthbeloning leidt. De profit split methode is geoperationaliseerd als een percentage van de omzet van de operationele entiteiten binnen Europa dat toekomt aan X en bedraagt [<5%] gebaseerd op een profit-split naar een verhouding van [10%-20%]:[>80%] tussen X en de operationele entiteiten. Partijen komen voorts overeen dat de vergoeding gefaseerd wordt ingevoerd rekening houdend met de overgangsfase van de functionaliteit. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst over een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023 en is van overeenkomstige toepassing op het jaar 2018, waarvoor de aangifte Vennootschapsbelasting reeds is ingediend.