rul-20211214-apa-000011

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is gevestigd in Nederland en maakt onderdeel uit van een multinationale groep. Y is gevestigd in Europa en behoort ook tot de groep. Y functioneert binnen de groep als principaal voor de A en B business. Y oefent diverse control functies uit ten aanzien van de A en B business, bezit relevante immateriële activa en draagt de belangrijkste ondernemingsrisico’s. Y heeft de principaalactiviteiten (inclusief activa en risico’s) met betrekking tot de A en B business overgedragen aan X. Dit bevat mede de overdracht van relevante personeelsleden door Y aan X. Na de overdracht zal X de overgenomen ondernemingsactiviteiten voor eigen rekening en risico gaan exploiteren. De gevraagde zekerheid vooraf heeft betrekking op de arm’s-lengthvergoeding voor de overdracht van de ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) door Y aan X.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met partijen die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van een arm’s-lengthvergoeding. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de overdracht van de ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) van Y aan X is echter geen CUP aangetroffen.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven in paragraaf 6.153 en 9.69 dat waarderingsmethoden, en in het bijzonder de discounted cash flow methode, gebruikt mogen worden om een arm’s- lengthvergoeding voor de overdracht van doorlopende ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) te bepalen. Bij deze methode wordt de waarde van de onderneming bepaald door het contant maken van toekomstige vrije kasstromen tegen een passende disconteringsvoet. Voor de overdracht van de ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) van Y aan X is de arm’s-lengthvergoeding bepaald op basis van deze methode.
4. In overeenstemming met artikel 3.30 lid 1 en 2 Wet inkomstenbelasting 2001 jo. artikel 8 lid 1 Wet Vpb kan X over de geactiveerde waarde van de overgenomen bedrijfsmiddelen afschrijven gedurende de economische levensduur. De beoogde afschrijving over de overgenomen bedrijfsmiddelen past binnen de kaders van goed koopmansgebruik en sluit aan bij de ingeschatte economische levensduur.
5. Met betrekking tot de overdracht zijn Y en X contractueel overeengekomen om voor de vastgestelde waarde van de ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) een prijsaanpassingsclausule te hanteren. In overeenstemming met paragrafen 6.181 tot en met 6.195 van de OESO-richtlijnen en paragraaf 5.2 en 5.3 van het verrekenprijsbesluit is de in casu gehanteerde prijsaanpassingsclausule passend bevonden.
6. De bij het verzoek gevoegde waarderingsstudie is beoordeeld en passend gevonden voor de bepaling van een arm’s-lengthvergoeding voor de overdracht van de ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) van Y aan X.

Conclusie

Partijen zijn overeengekomen dat de toepassing van de discounted cash flow methode heeft geleid tot een arm’s-lengthvergoeding voor de overdracht van de ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) van Y aan X. De waarde van de overgedragen ondernemings- activiteiten (inclusief activa en risico’s) is vastgesteld op [€1 miljard – €10 miljard]. Partijen zijn overeengekomen dat een prijsaanpassingsclausule voor de vastgestelde waarde van de ondernemingsactiviteiten (inclusief activa en risico’s) van toepassing is. Partijen zijn overeengekomen dat X over de geactiveerde waarde van de overgenomen bedrijfsmiddelen kan afschrijven gedurende de economische levensduur. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van vijf jaar.