rul-20211116-atr-000002

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal concern, actief in de industriële en handelssector. X treedt op als Houdstervennootschap. Op het niveau van X bevindt zich het hoofdkantoor van dit internationaal opererend concern. X is actief betrokken bij het aansturen van haar (in) directe deelnemingen. In Nederland worden door X en de Nederlandse groepsvennootschappen bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door [301-500] werknemers. X houdt op dit moment aandelen in diverse deelnemingen, opgericht naar het recht van en gevestigd in landen binnen en buiten de Europese Unie (EU). In het kader van een herstructurering wordt Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een land buiten de EU, door X opgericht. X zal belangen in diverse deelnemingen overdragen aan Y en andere groepsmaatschappijen. Y is een Houdstervennootschap en zal indirect verschillende operationele vennootschappen houden. Deze vennootschappen verrichten activiteiten die in het verlengde liggen van de activiteiten van het concern.

Rechtskader

X verzoekt om te bevestigen dat de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) van toepassing is op het belang dat zij houdt in Y. Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van een als belegging gehouden deelneming als bedoeld in artikel 13, negende lid van de Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb. De deelnemingsvrijstelling moet op het niveau van de directe deelneming worden getoetst. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De groep oefent, middels haar Nederlandse dochtermaatschappijen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Er is beoordeeld of de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet Vpb van toepassing is op het belang dat X houdt in haar buitenlandse deelneming Y. X houdt ten minste 5% van de aandelen in Y. Y heeft een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, CPP2009/519M (Besluit kwalificatie buitenlandse samenwerkingsverbanden), zodat zij kwalificeert als een niet-transparante entiteit. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
4. Vervolgens dient beoordeeld te worden of Y niet dient te worden aangemerkt als een beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
5. Op het niveau van X bevindt zich het hoofdkantoor en X is actief betrokken bij het aansturen van haar (in)directe deelnemingen. X vervult een wezenlijke functie ten dienste van de bedrijfsuitoefening van de groep. X houdt de aandelen in Y derhalve niet als belegging.
6. In het gegeven geval is voor de duidelijkheid nader onderzoek verricht naar de bezittingentoets van artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb.
7. Op basis van de toerekeningsbalans is duidelijk dat de onmiddellijke en middellijke bezittingen van Y niet doorgaans voor meer dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen. Dit betekent dat de deelnemingsvrijstelling ook van toepassing is op de voordelen die X verkrijgt vanuit Y op basis van de bezittingentoets van artikel 13, elfde lid van de Wet Vpb.
8. De uitzonderingen van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb zijn niet van toepassing, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt ten aanzien van het belang van X in Y.

Conclusie

De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op het belang van X in Y. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 29 april 2021 tot en met 31 december 2025.