rul-20211109-rulov-000002

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf over de vraag of X subjectief is vrijgesteld als buitenlands pensioenlichaam voor de Vennootschapsbelasting.

Feiten

X is een rechtspersoon gevestigd in en opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie. De activiteiten van X bestaan uit het verzekeren van pensioenen van personen in de private sector. X verzorgt met name ouderdomspensioenen, gedeeltelijke ouderdomspensioenen, rehabilitatietoelage, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, dienstjarenpensioenen en nabestaandenpensioenen. De middelen van X kunnen uitsluitend worden aangewend ter uitvoering van de in haar statuten vastomlijnde activiteiten. Alle gekwalificeerde beroepsgroepleden die onder de verantwoordelijkheid vallen van de “beroepsvereniging” zijn verplicht lid van X. Het betreft daarbij zowel werknemers als zelfstandigen. X valt onder de pensioenregeling in de lidstaat van de Europese Unie van vestiging geldend in die lidstaat. Zij is niet subjectief vrijgesteld van Vennootschapsbelasting maar is materieel geen belasting verschuldigd over haar activiteiten.

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid vooraf over de vrijstelling van subjectieve belastingplicht voor buitenlandse pensioenlichamen. Deze zekerheid vraagt men in verband met investeringen in onroerende zaken door X in Nederland. Relevant zijn de artikelen 3, 5 en 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969(“Wet Vpb”), het Besluit van 25 november 2019, nr. 2019 – 187751 (met inachtneming van de laatste wijzigingen) inzake subjectieve vrijstelling (“Besluit subjectieve vrijstellingen”), het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel a van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat toegang tot het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als sprake is van voldoende economische nexus in Nederland. Deze bepaling inzake de economische nexus is naar haar aard niet toepasbaar omdat zekerheid wordt gevraagd over de subjectieve vrijstelling voor buitenlandse pensioenlichamen.
2. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel de doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. Tenzij X in aanmerking komt voor de gevraagde subjectieve vrijstelling, zal zij als gevolg van de voorgenomen investeringen buitenlands belastingplichtig worden voor de Vennootschapsbelasting op grond van artikel 3 juncto artikel 17a Wet Vpb.
5. Om in aanmerking te komen voor de gevraagde subjectieve vrijstelling van artikel 5 Wet Vpb dient X kort gezegd aan te tonen dat haar pensioenregeling naar haar aard en strekking overeenkomt met een Nederlandse kwalificerende pensioenregeling. Dit kan door aan te tonen dat zij voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in paragraaf 3.3 van het Besluit subjectieve vrijstellingen.
6. De Belastingdienst heeft de van X ontvangen gegevens beoordeeld aan de hand van deze voorwaarden. Een van de voorwaarden betreft dat er geen sprake mag zijn van een pensioenregeling die (mede) openstaat voor zelfstandigen. Een uitzondering bestaat voor zelfstandigen die voorheen als werknemer zijn gaan deelnemen aan de pensioenregeling. Deze uitzondering gaat niet op voor de zelfstandigen die deelnemen bij X. X heeft echter aannemelijk gemaakt dat haar werkzaamheden ten aanzien van zelfstandigen in verhouding tot haar werkzaamheden ten aanzien van werknemers dermate gering zijn dat voldaan wordt aan het “nagenoeg uitsluitend” criterium van artikel 5, eerste lid, onder b Wet Vpb. De pensioenregeling van X is naar haar aard en strekking -ondanks de deelname door zelfstandigen – vergelijkbaar met een Nederlandse pensioenregeling in de zin van artikel 5, derde lid, onderdeel a Wet Vpb en het Besluit subjectieve vrijstellingen.

Conclusie

X voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde subjectieve vrijstelling. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.