rul-20211109-apa-000004

Aanleiding

X heeft een multilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is de in Nederland gevestigde dochteronderneming van Y en maakt onderdeel uit van de A- groep. Het hoofdkantoor van de A-groep, Q, is gevestigd buiten de Europese Unie (EU). De A- groep houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop van bepaalde producten. X is actief op het gebied van productie en werkt in dat kader samen met groepsvennootschappen. Daarnaast maakt X gebruik van hoofdkantoordiensten, diensten op het gebied van optimalisatie van werkzaamheden, technologische en operationele diensten en diensten met betrekking tot verkoop en marketing. Een aantal van deze groepsvennootschappen is binnen de EU gevestigd en de anderen buiten de EU. Binnen de A-groep worden verkoopcontracten gezamenlijk door productievennootschappen (waaronder X) aangegaan waarna de orders tussen de verschillende fabrieken van de betreffende productievennootschappen (waaronder X) worden verdeeld. De zekerheid heeft betrekking op de volgende transacties. Transactie 1: Het verstrekken van verkoop- en marketingdiensten door Q aan X. Transactie 2: Het verstrekken van diensten op het gebied van technische en commerciële optimalisatie door Q aan X. Transactie 3: Het verstrekken van ondersteunende diensten door Q aan X. Transactie 4: Het verstrekken van technologische en operationele diensten door Q aan X. Transactie 5: De allocatie van kosten en opbrengsten met betrekking tot operationele activiteiten tussen een aantal groepsmaatschappijen en X.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties zijn de functies van X als waardevol en uniek te duiden.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de transacties 1 en 2 is een CUP aangetroffen. Met betrekking tot de transacties 3, 4 en 5 is echter geen CUP gevonden. Andere traditionele methodes gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval de relevante kosten als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst.
4. Een andere traditionele methode is de profit-splitmethode die uitgaat van de verdeling van de winst in vooraf bepaalde verhoudingen. Toepassing van een profit-split is passend bevonden bij de door X verrichte waardevolle en unieke activiteiten. Dit heeft betrekking op transactie
5.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmarkstudies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de arm’s-lengthbeloning voor transacties 1, 2, 3, 4 en 5. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in twee vaststellingsovereenkomsten tussen de Belastingdienst en X. Ten aanzien van transactie 1 zijn de bevoegde autoriteiten overeengekomen dat de beloning wordt vastgesteld als een op de verkoop gebaseerde vergoeding in de vorm van een percentage van de omzet van X gebaseerd op een CUP. Met betrekking tot transactie 2 is door de bevoegde autoriteiten overeengekomen dat de beloning wordt vastgesteld als een op de verkoop gebaseerde vergoeding in de vorm van een percentage van de aan de productie gerelateerde omzet van X. Deze beloning is tevens gebaseerd op een CUP. De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt dat met betrekking tot de transacties 3 (met uitzondering van de jaren 2011 en 2012) en 4 een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de relevante kosten at arm’s-length is. In de vaststellingovereenkomst is opgenomen dat het resultaat at arm’s-length is indien de beloning voor transactie 3 zich binnen een interquartile range bevindt waarvan de lower quartile 2,4% bedraagt en de upper quartile 14,1% bedraagt van de relevante kosten van deze activiteiten. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Met betrekking tot transactie 3 is door de bevoegde autoriteiten, gezien de specifieke feiten en omstandigheden, voor de jaren 2011 en 2012 een doorbelasting van de daaraan toerekenbare kosten zonder winstopslag overeengekomen. Ten aanzien van transactie 4 is door de bevoegde autoriteiten overeengekomen dat het overeengekomen resultaat at arm’s-length is indien deze ten aanzien van de daaraan toerekenbare kosten overeenkomt met een vanwege de specifieke feiten en omstandigheden op een bepaald punt binnen een interquartile range vastgesteld percentage. Ten slotte zijn de bevoegde autoriteiten overeengekomen dat de met betrekking tot transactie 5 centraal opgekomen kosten en opbrengsten worden verdeeld op basis van een overeengekomen allocatiesleutel met betrekking tot de relatieve productie. Dit is vastgelegd in een tweetal vaststellingsovereenkomsten met een gezamenlijke looptijd van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2020. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat voor de jaren 2011 tot en met 2019 de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.