rul-20211102-rulov-000007

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf over de vraag of X subjectief is vrijgesteld van de Vennootschapsbelasting als buitenlands pensioenlichaam.

Feiten

X is een rechtspersoon gevestigd in en opgericht naar het recht van een land buiten de Europese Unie (“EU”). De activiteiten van X bestaan uit het verzekeren van pensioenen van personen in de publieke sector. X verzorgt diverse vormen van pensioen. De middelen van X kunnen uitsluitend worden aangewend ter uitvoering van de in haar statuten vastomlijnde activiteiten. X is subjectief vrijgesteld van de Vennootschapsbelasting in haar land van vestiging. X valt onder de aldaar geldende pensioenwetgeving. In lijn hiermee biedt X een gedeeltelijke afkoopmogelijkheid van het pensioen aan haar deelnemers.

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid vooraf over de vrijstelling van subjectieve belastingplicht voor buitenlandse pensioenlichamen. Deze zekerheid vraagt men in verband met investeringen in onroerende zaken door X in Nederland. Relevant zijn de artikelen 3, 5 en 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (“Wet Vpb”), de non-discriminatiebepaling in het Belastingverdrag tussen Nederland en het land buiten de EU, het Besluit van 25 november 2019, nr. 2019 – 187751 (met inachtneming van de laatste wijzigingen) inzake subjectieve vrijstelling (“Besluit subjectieve vrijstellingen”), het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel a van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat toegang tot het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als sprake is van voldoende economische nexus in Nederland. Deze bepaling inzake de economische nexus is naar haar aard niet toepasbaar omdat zekerheid wordt gevraagd over de subjectieve vrijstelling voor buitenlandse pensioenlichamen.
2. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel de doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. Tenzij X in aanmerking komt voor de gevraagde subjectieve vrijstelling, zal zij als gevolg van de voorgenomen investeringen buitenlands belastingplichtig worden voor de Vennootschapsbelasting op grond van artikel 3 juncto artikel 17a Wet Vpb.
5. Om in aanmerking te komen voor de gevraagde subjectieve vrijstelling van artikel 5 Wet Vpb dient X kort gezegd aan te tonen dat haar pensioenregeling naar haar aard en strekking overeenkomt met een Nederlandse kwalificerende pensioenregeling. Dit kan door aan te tonen dat zij voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in paragraaf 3.3 van het Besluit subjectieve vrijstellingen.
6. De Belastingdienst heeft de van X ontvangen gegevens beoordeeld aan de hand van deze voorwaarden. Een van de voorwaarden betreft dat er geen sprake mag zijn van een pensioenregeling waarvan een gedeelte kan worden afgekocht. Een uitzondering bestaat voor de afkoop van kleine pensioenen met als grondslag de beperking van administratieve kosten voor het pensioenlichaam. Deze uitzondering gaat niet op voor X. De wet- en regelgeving van haar land van oprichting en vestiging staat een afkoop van [20% – 40%] van het pensioen toe. De pensioenregeling van X is hierdoor naar haar aard en strekking niet vergelijkbaar met een Nederlandse pensioenregeling in de zin van artikel 5, derde lid, onderdeel a Wet Vpb en het Besluit subjectieve vrijstellingen.

Conclusie

X voldoet niet aan de voorwaarden voor de gevraagde subjectieve vrijstelling. Het verzoek om zekerheid vooraf is daarom afgewezen.