rul-20211019-rulov-000004

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf of artikel 8 (zee- en luchtvaart artikel) van het kwalificerende Belastingverdrag van toepassing is op werkzaamheden van X in Nederland.

Feiten

X is een naar buitenlands recht opgerichte en buiten de Europese Unie gev estigde vennootschap die wereldwijd actief is in de scheepvaartsector en in Nederland onshore werkzaamheden verricht in de scheepvaartsector. Deze werkzaamheden kwalificeren als een Vaste inrichting in Nederland. X verricht geen zeescheepvaartactiviteiten in Nederland als bedoeld in artikel 3.22 Wet op de inkomstenbelasting 2001. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

X is op grond van artikel 17 lid 3 sub a Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 buitenlands belastingplichtig voor de werkzaamheden in Nederland. Het verzoek richt zich op de vraag of Nederland op grond van artikel 8 van het Belastingverdrag geen heffingsrecht heeft ten aanzien van deze werkzaamheden. In het bijzonder is het de vraag of de werkzaamheden in Nederland kwalificeren als voordelen uit “direct samenhangende en bijkomstige activiteiten” als bedoeld in artikel 8 van het Belastingverdrag tussen Nederland en het vestigingsland van X. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Voorts is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

Naar aanleiding van het initiële verzoek bestond het beeld dat de toegangsvoorwaarden van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter de gevraagde zekerheid niet in de weg zouden staan. De Belastingdienst heeft wel extra informatie opgevraagd over het gepresenteerde feitencomplex voor de inhoudelijke behandeling. Naar aanleiding van hetgeen hieruit naar voren kwam heeft de Belastingdienst haar twijfels geuit over de interpretatie van de feiten door X in het licht van artikel 8 van het Belastingverdrag. In reactie daarop is het verzoek om zekerheid vooraf ingetrokken. Door de intrekking is het verzoek niet verder behandeld.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.